Gepubliceerd op 18-03-2021

Recht

betekenis & definitie

samenstel van bepalingen welke in een georganiseerde samenleving de betrekkingen tusschen de individuen regelen. Naar het volk, bij hetwelk zoodanig samenstel ontstond, spreekt men van romeinsch, nederl. recht enz.; benamingen als erfrecht, pandrecht enz. zien op bijzondere betrekkingen, welke door een onderdeel van zulk een samenstel worden geregeld.

Het woord R. wordt nog in verschillende andere beteekenissen gebezigd. Zoo noemt men R. datgene, wat met de rechtsbepalingen overeenstemt, en ook dat, wat iemand toekomt volgens de rechtsbepalingen. Het R. regelt alleen de betrekkingen van den e^n tot den ander, en beheerscht geene andere dan die naar buiten werken, -niet dus wat de mensch zichzelven verplicht is. Men verdeelt het R. in wijsgeerig en stellig recht. Het laatste beteekent het R. zooals het werkelijk bij een bepaald volk vaststaat en toegepast wordt, het eerste hoe het R. volgens de een of andere theorie zijn moet. Naar hen, wier betrekkingen geregeld worden, verdeelt men het R. in privaatrecht, dat het recht van den enkeling tegenover elk zijner medemenschen regelt, het publiekrecht, dat de verhouding van het individu tot de gemeenschap tot onderwerp heeft en zich splitst in staatsrecht, kerk-, strafrecht enz., volkenrecht of internationaal recht, dat de wederkeerige verhouding der volken betreft en weer verdeeld wordt in intern, privaatrecht en intern, publiekrecht. Verder onderscheidt men nog het geschreven recht, de officieele wetgeving van een land, en gewoonterecht, consuetudo, jus consuetudinarium, een compendium van voorschriften, die hun oorsprong niet aan de georganiseerde wetgevende macht verschuldigd zijn, maar aan de rechtsovertuiging welke in de maatschappij aanwezig is. Men noemt het algemeen, wanneer het van een geheel volk; provinciaal en plaatselijk, wanneer het van een gedeelte des volks uitgaat. Ook bijzondere klassen en ambachten hebben hun G., evenals de kooplieden hunne usances. In het Romeinsche rijk werd ten tijde der republiek en onder de eerste keizers het gewoonterecht geheel gelijk gesteld met het wet telijk recht.