Omzien (zag om, heeft omgezien), achterwaarts zien, het hoofd omdraaien en den blik naar achteren wenden, omkijken: zij wandelde op en neer en zag niet eenmaal om; (fig.) hij is rechtvaardig en zachtmoedig, hij gaat zijn weg en ziet niet om;
— zonder omzien, (van pers.) zonder te letten op iets dat achter hen ligt en dat hen zou kunnen terughouden of hunne vaart vertragen; eer men omziet, voor men den tijd heeft achterwaarts te zien, en dus in een ommezien, in een oogenblik;
— (spr.) doe wel en zie niet om, doe wel zonder op de gevolgen van uwe daden te letten, zonder lof of dank daarvoor af te wachten;
— (spr.) zwijg of zie om, verzwijg uwe geheimen, of pas op de gevolgen die er uit kunnen voortvloeien;
— (fig.) naar iem. of iets omkijken, er met belangstelling naar zien, veelal met het doel om op den persoon of de zaak toe te zien of er voor te zorgen: ’t is verscheidene jaren geleden, dat ik naar haar heb omgezien;
— naar iem. komen omzien, naar hem komen zien om te weten hoe het met hem gaat, hem uit belangstelling komen bezoeken;
— (spr.) naar zijn hielen omzien, op den terugtocht, op de vlucht bedacht zijn;
— naar iem. of iets niet omzien, er geene belangstelling aan wijden, zich er niet om bekreunen, ze links laten liggen, er niet voor zorgen;
— zonder naar iem. of iets om te zien, zonder er zich om te bekreunen, zonder er zich aan gelegen te laten liggen;
— om zich heen zien, rondzien: ieder zet zich aan tafel, ik zie eens om, en vind, behalve het huisgezin, een stuk of acht vreemdelingen; (spr.) rijd voort (voerman), maar zie om! zorg dat ge vooruitkomt, maar let tevens op hetgeen rondom u voorvalt;
— men moet rijden en omzien, men moet als een goed voerman voortkomen en tevens rondzien, men moet flink bij de hand zijn;
— (spr.) zij kan rijden en omzien, in toepassing op eene vrouw die bij de hand is, die zich flink redden kan;
— (overdr.) naar iem. of iets rondzien, om een persoon of eene zaak te vinden of te bekomen, er naar zoeken: naar een dienst omzien; in den ouderdom ziet de ongehuwde vergeefs om naar hulp en gezelschap;
— (spr.) die niet omziet, is haast te niet, zonder behoedzaamheid is men spoedig verloren.