Gepubliceerd op 24-02-2020

Blik

betekenis & definitie

Het begrip blik heeft 5 verschillende betekenissen:

1. blik - BLIK, o. vertind dun plaatijzer; bladmetaal: koperblik, platinablik;
— , o. (-ken), plat werktuig, huisgereedschap om stof of vuilnis weg te dragen een koperen blik;
— een blik groenten, eene blikken doos of bus met gedroogde of verduurzaamde groenten;
— een blik vleesch, eene blikken bus met verduurzaamd gekookt vleesch; een blik kaakjes. Bakje, o. (-s).

2. blik - BLIK, in. (-ken), oogopslag, het richten van ’t oog op iets een blik op iem. werpen;
— iem. met geen blik verwaardigen, hem uit trotschheid, minachting niet aanzien;
— uitdrukking der oogen (en van het geheele gelaat): een smeekende, doordringende, dreigende blik; welke blikken wierp hij op mij !;
— (fig.) een blik in de toekomst werpen, vooruitzien;
— vermogen om te zien de geoefende, scherpe blik van een zeeman; een juisten blik hebben op; iem. met een breeden, ruimen blik, met veel ontwikkeling, die veel tegelijk overziet, (het tegendeel van een bekrompen blik).

3. blik - BLIK, v. (plantk.) zilverkruid, zilverschoon, eene soort van ganzerik (potentilla anserina), naar den zilverachtigen glans der bladen;
— , v. (-ken), (gew.) bliek.

4. blik - BLIK, m. en o. benaming voor land dat afsteekt bij hetgeen er omheen ligt, bv. zanderige plekken in kleigrond, platen in zee die even boven het water uitsteken, vennen op de heide die ’s zomers uitdrogen.

5. blik - BLIK, bn. open, bloot: die platen liggen blik, komen boven het water uit; die kaarten liggen blik, open, bloot;
— (gew.) vroolijk, opgeruimd, (soms wel) vrijpostig;
— van vel ontbloot: zich blik rijden, zioh een blikaars, een blikgat rijden.