Gepubliceerd op 02-09-2018

Dank

betekenis & definitie

DANK, m. betuiging van erkentelijkheid, de uitdrukking van iemands dankbaarheid;

iets in dank aannemen, aanvaarden, met betuiging, met een gevoel van erkentelijkheid; ik zal hem mijn dank daarvoor betuigen;
— in dank terug, uitdrukking gebezigd bij het teruggeven van iets dat men geleend heeft;
— Gode zij dank, Gode zij dank gebracht;
— Goddank, daar ben ik klaar mee; ik ben goddank gezond;
— (spr.) stank voor dank krijgen, met de grofste ondankbaarheid beloond worden;
— is dat geen dankje waard ? kunt ge daarvoor niet bedanken;
— iemand dank weten ergens voor, hem als den bewerker, den schenker daarvan beschouwen of erkennen, hem er zijne dankbaarheid, zijn genoegen over uitspreken:
— iemand slechten dank weten voor iets, hem als verwijt aan rekenen, wat met goede bedoelingen gedaan is;
— (veroud.) wil, begeeren, nog in: tegen (mijnen enz.) dank; tegen wil en dank (vgl. ondanks).