Gepubliceerd op 06-09-2018

Gezelschap

betekenis & definitie

GEZELSCHAP, o. (-pen), het bijzijn van anderen uit verveling zoeken zij gezelschap; hij is zijn gezelschap waard, hij is onderhoudend;

iemand gezelschap houden, voor de gezelligheid bij hem blijven;
— ik ben niet op zijn gezelschap gesteld, op zijn bijzijn: ik hoop niet, dat ik u met mijn gezelschap lastig val; hij is gaarne in het gezelschap van dames;
— de persoon (of de personen) waarmede men samen is: hij had niemand tot gezelschap; dat is geen gezelschap voor u;
— (spr.) goed gezelschap maakt korte mijlen, een aangename reismakker doet den tijd spoedig omvliegen;
— eene juffrouw van gezelschap, die eene andere dame tot gezelschap dient:
— een aantal personen die bijeen zijn er was een groot gezelschap bijeen; hij voegde zich bij het gezelschap;
— hij was de clown van 't gezelschap, hij was vermakelijk voor de anderen;
— een uitgelezen gezelschap, een uitgezochte kring van personen;
— een gemengd gezelschap, dat uit heeren en dames bestaat, (ook) waar menschen van verschillenden maatschappelijken stand bijeen zijn;
— kwaad, slecht gezelschap, van slechte menschen.
— ik was gisteren met hem in gezelschap, in een kring waar ook hij zich bevond;
— gezelschap zien, menschen bij zich ontvangen, (ook) partijen geven;
— bijeenkomst tot gezellig verkeer, partij hij komt slechts zelden in gezelschappen;
— een besloten gezelschap, dat niet voor het publiek toegankelijk is;
— (spr.) kwade gezelschappen bederven goede zeden;
— mag ik ook van het gezelschap zijn ?, van de partij zijn, meedoen;
— al de personen die iemand vergezellen, stoet, gevolg: de hooge vorsten die het gezelschap van Keizer Maximiliaan uitmaakten; de gouverneur van Curaçao met bijhebbend gezelschap;
— ('ook van zaken) de karaffen met hun bijbehoorend gezelschap van glazen;
— eene vereeniging van gezellen, een troep kunstenaars of kunstenmakers: het gezelschap van de Fransche Opera; een tooneelgezelschap, hedenavond optreden van een geheel nieuw gezelschap (van artisten, enz.);
— een genootschap, vereeniging; een dichtlievend gezelschap, een muziekgezelschap; dispuutgezelschappen (onder studenten), waar stellingen worden verdedigd, verhandelingen gelezen, enz.