de grootste Portugese dichter (vermoedelijk Santarém 1524 - Lissabon 10 Juni 1580), lang als zoon opgeëist door vier steden, nl. Lissabon, Coimbra, Alenquer en Santarém, was een telg van Simao Vaz de Camöes en Ana de Sa e Macedo.
Omtrent zijn eerste levensjaren is weinig bekend. Volgens sommigen heeft hij die gedeeltelijk doorgebracht te Coimbra en wel tot 1542, toen hij, na het af breken van zijn studie aan de Universiteit, naar Lissabon vertrok, alwaar hij al spoedig aan het hof van Joao III verscheen en zijn dichterlijke gaven zich begonnen te ontwikkelen. Het schijnt, dat hij aan het hof zijn eerste en grote liefde vond, volgens sommigen in de persoon van prinses Maria, volgens anderen in die van een hofdame, Catharina de Ataide, wier naam door de dichter is vereeuwigd in zijn anagram: Natércia. Hetzij dat de familie van Catarina hierin tegenwerkte, hetzij dat de dichter bij de koning in ongenade viel om een geschrift waarin Joao III een toespeling zag op zijn beweerde liefdesbetrekkingen met zijn stiefmoeder, zeker is dat Camöes in 1546 voor goed van het hof werd verwijderd.Toen begonnen de avonturen, de tegenslagen en de verdrietelijkheden die hem in zijn gehele bestaan zouden volgen. Toen in 1547 geruchten de ronde deden omtrent de omsingeling van Mazagao, besloot hij ijlings naar Ceuta te gaan en hier vocht hij dapper tegen de Moren, waarbij hij in een veldslag het rechteroog verloor. In 1550 ging hij naar Lissabon terug, doch slaagde niet in het verkrijgen van een betrekking en moest in 1552 een gevangenisstraf van 8 maanden ondergaan, omdat hij in een twist een hoveling had gewond. Men beweert dat hij in de gevangenis de eerste zang van zijn meesterwerk Os Lusiadas heeft geschreven.
In 1553 ging hij naar Goa, waar hij aan verschillende militaire expedities deelnam. In 1558 verhuisde hij naar Macao, in civiele dienst. Hier schreef hij in de grot, nog heden ten dage onder zijn naam bekend (op blz. 367 der Historia da literatura portuguesa van Albino Forjaz de Sampaio staat een foto van de Nederlandse dichter Slauerhoff bij zijn bezoek aan de grot), zes zangen van genoemd heldendicht, dat bijna verloren was gegaan, want toen hij opnieuw naar Goa werd geroepen, leed hij schipbreuk, doch hij wist zich te redden door met een arm te zwemmen en met de andere het manuscript boven water te houden. In Goa werd hij belasterd en beschuldigd, zodat hij in 1561 opnieuw in de gevangenis kwam.
Hij wist zich evenwel te rechtvaardigen en werd vrijgelaten. Diogo do Couto zegt dat hij hem in 1568 in Mozambique heeft aangetroffen, ,,zo arm dat hij door zijn vrienden werd gevoed”. Na 17 jaren afwezigheid kwam hij in 1570 te Lissabon terug, doch pas twee jaren later slaagde hij er in de eerste druk van zijn gedicht het licht te doen zien. Als beloning kreeg hij van koning Sebastiao, aan wie het was opgedragen, een jaargeld van vijftien milreis (ongeveer 600 gulden), gedurende drie jaren.
In 1582 werd dit hernieuwd ten gunste van zijn moeder, die hem had overleefd.
Zijn laatste jaren werden verbitterd door ziekte en gebrek. Dat hij niet van honger stierf, dankte hij alleen aan de zorgen van een uit Indië meegebrachte slaaf, die ’s avonds, zonder medeweten van de dichter, van deur tot deur ging, om eten voor de volgende dag te bedelen. Misschien is dit verhaal verzonnen, doch het is zeker dat de man die de grootste literaire roem van Portugal is geweest, in de jammerlijkste ellende te Lissabon is gestorven op 10 Juni 1580 (volgens sommigen in een huisje, gelegen bij het plein dat thans zijn naam draagt en waar in 1867 een standbeeld voor hem is opgericht).
Camöes was niet alleen een dichter met een eigen stijl, die de taal met elegante en oorspronkelijke termen heeft verrijkt, een buitengewoon genie (von Humboldt noemde hem de Homerus der levende talen), maar ook een man van de wetenschap, want hij was een grondige kenner van de geschiedenis, de aardrijkskunde en de algemene literatuur, zoals uit verschillende passages van Os Lusiadas blijkt.
Het werk, dat de heldendaden der Portugezen bezingt, is meermalen vertaald, hoewel de schoonheid van de woorden door de vertaling lijdt. Uitstekend is de vertaling van de Duitser Wilhelm Storck, die ook een levensbeschrijving van Camöes heeft uitgegeven, zo goed dat zij in 1898, door Carolina Michaelis de Vasconcelos in het Portugees overgezet, door de Kon. Academie van Wetenschappen te Lissabon werd uitgegeven. Ook de Engelsman Richard Burton heeft een goede vertaling van het werk geleverd.
Camöes is overal bekend om zijn heldendicht, doch ook zijn lyrische verzen zijn mooi. Storck noemt hem „een der eersten van alle tijden”. Een groot aantal elegieën, sonnetten, satiren, enz., is verzameld in zijn Parnaso de Luiz de Camöes. Een van zijn prachtigste gedichten is het bekende Alma minha. Men zie hiervoor Camöes Lirico in de Antologia portuguesa van Agostinho de Campos, die eveneens vertelt dat vele gedichten, ook van anderen, in die dagen zijn verloren gegaan door diefstal enz.
Als dramatisch dichter heeft Camöes 3 „auto’s” geschreven: Os anfitriöes, El Rei Seleuco en Filodemo. Ook bestaan er van hem 4 brieven, weliswaar zonder grote literaire waarde, maar belangrijk voor de studie van zijn persoon en zijn tijd. Een is er geschreven te Ceuta, een tweede van het hof aan een vriend gezonden, een derde met berichten over Lissabon en de vierde uit Indië naar Portugal gestuurd. Montesquieu vond in Os Lusiadas iets terug van het fascinerende der Odyssee en hoewel Voltaire spreekt van zijn „merveilleux absurde”, voegt hij er aan toe: „Mais la poésie du style et l’imagination dans l’expression l1’ont soutenu, de même que les beautés de l’exécution ont placé Véronèse parmi les grands peintres.”
JOH. VOETELINK
Lit.: o.a. Th. Braga, Bibliografia Camoniana (Lissabon 1880); W. Storck, Luiz de Camöes Leben (Paderbom 1890); Th.
Braga, C.,Epocae Vide (Oporto 1907); A. Rüegg, L. de C. und Portugals Glanzzeit im Spiegel seines National-Epos (1925); P. Gonz&lesBlanco, Vida y tribulaciones de L. de C. (Mexico 1946).