Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LIEFDE

betekenis & definitie

(1, ethiek en metaphysica) is aanduiding voor een rijke geleding aan menselijke en kosmische krachten, die, in tegenstelling met de klassieke talen en haar nauwkeuriger onderscheidingen (Gr.: ayant]; Lat.: amor, caritas), met het woord liefde slechts bij benadering worden weergegeven. Het belangrijkste verschil valt tussen eroos en agapè op te merken; de philia is de broederlijke liefde, waarin men hem of haar liefheeft, die naar natuurlijke neiging of sympathieke gehechtheid iemand nastaat: ouders, kinderen, kameraden, enz.

De woorden eroos en agapè zijn de signaturen voor twee grondvormen der cultuur: de antieke en de Christelijke. Het duidelijkste laat zich het verschil tussen beide aan de Godsvoorstelling toelichten: terwijl naar het Nieuwtestamentisch getuigenis God zelf agapè is, kan volgens het antieke denken de Godheid nimmer zelf eroos zijn, omdat alle streving haar vreemd is. „Waren we goden, dan zouden we niet liefhebben”, zegt Plato. Naar Grieks levensbesef is alle liefde streving tot bezitname, verlangen, heimwee, opwaarts worstelen naar het ideaal (z erotiek). De leer van de eroos is daarom heilsleer, vanuit de lagere zinnelijke wereld streeft de mens naar deelhebben aan het goddelijk volmaakt-zijn, vanuit het ongevormde en chaotische naar het volmaakt en harmonieus gevormde („kosmos” is sieraad), hetzij in de vereniging met schone lichamen, hetzij in geestelijke éénwording met het Al der dingen. Eroos is drang tot verwekken, door alle levensphasen opstijgend tot het Absolute. Doel is: vergoddelijking, opdat men niet meer behoeft te streven, maar verzadigd zij. De agapè is de vorm van liefde, zoals zij naar bijbels begrip in hoogste instantie God zelf is. Zij is zelfverloochenende trouw en oprichtende barmhartigheid. De agapè is de barmhartigheid en de trouw, die van God uit zich op de mens richt en hem ondanks alle ontrouw en afval vasthoudt en opricht. Terwijl eroos bevrediging zoekt in eigen heimwee en hunkering, is de liefde als agapè schenkend, van zichzelf afziend om, in bewuste keuze, concreet en exclusief, op het juiste moment in nood aanwezig te zijn en te helpen. Zij veronderstelt de God, die hier en nu, in het moment der concrete behoefte, niet op zich wachten laat. Terwijl de eroos universeel, kosmopolitisch en zwervend is, is de agapè gebonden, concreet en geconcentreerd. Er is steeds organisch verband nodig om haar effectief te maken (de gedachte van het „verbond” met Israël, de „verkiezing” der gemeente), zij vindt in de gedachte der „gemeenschap” haar realisering. Vanuit deze perspectieven laat zich het gebod tot naastenliefde als agapè in bijbelse zin verstaan: de liefde tot de naaste als concrete, zelfverloochenende hulp, het aanwezig-zijn op het moment, dat men elkaar behoeft.Het behoort tot de grote problemen der nieuwere ethiek te verstaan, hoe zich eroos en agapè tot een rijk samenspel laten verenigen. De eroos behoeft de agapè niet uit te sluiten (zo Nygren, zie lit.), de agapè zonder de eroos gaat aan te wezenlijke sferen des levens voorbij dan dat zij uitsluitende geldigheid zou kunnen hebben. Zo zal de eroos der huwelijksliefde gelouterd en gerijpt moeten worden in de agapè, maar zonder de eerste als natuurlijke functie is een bestendig en goed huwelijk niet denkbaar. De „possession”, de bezitneming zal tot wederzijdse „promotion”, tot lichamelijke en geestelijke vervulling moeten gedijen.

Als kosmisch-metaphysisch principe is de eroos door tal van scholen gedurende alle tijden als grondvorm van alle leven gewaardeerd. Opgekomen in het Orphisme gaat de lijn over Plato en het Neoplatonisme naar de gnostisch-theosofische leringen om in figuren als Böhmc, Görres, Schelling, Klages en Solowjeff haar eminentste vertegenwoordigers te vieren.

PROF. DR H. VAN OYEN

Lit.: A. Nygren, Eros und Agapè, 2 Bde (1930, 1937); H. Fecholz, Eros und Caritas (1929); Maria Fürth, Caritas und Humanitas (1933); H. Preisker, Die urchristliche Botschaft von der Liebe Gottes (1930); J. D. Bierens de Haan, Amor, Caritas en het Altruïsme (1941); M. C. d’Arcy, The Mind and Heart of Love (1947); D. de Rougemont, L’amour et l’occident (1943), G. S. Lewis, The Allegory of Love (i945); J Guitton, Essai sur l’amour humain (1948); M. Nédoncelle, Vers une philosophie de l’amour (1948); L. Klages, Vom kosmogonischen Eros (1922): D. Aszlanyi, Welterotik (1912); K. Leese, Krisis und Wende des christlichen Geistes ( 1946).

(2, R.K. theologie) is de derde der zgn. drie goddelijke of theologale deugden: geloof, hoop en liefde (I Cor. 13 : 13). Zij is een bovennatuurlijke deugd, ons met de heiligmakende genade door God ingestort, waardoor wij God boven alles als een Vader beminnen en onszelf en de naaste om God. Primair voorwerp der liefde is God zelf en wel om Zijn eigen innerlijke goedheid en schoonheid, terwijl de secundaire voorwerpen juist omwille van God worden bemind. Haar eigen karakter is welwillendheidsliefde te zijn; aangezien wederzijdse liefde van welwillendheid hetzelfde is als vriendschap, zal wie God werkelijk bemint in een vriendschapsverhouding met Hem staan (Joh. 15 : 15). De ware liefde tot God is met de liefde tot de naaste onafscheidelijk verbonden. Christus drukt dan ook zeer sterk op dit gebod (Matth. 22 : 36-40), dat Hij als het teken van zijn ware leerlingen aanwijst (Joh. 13 : 34-35). De Christelijke naastenliefde moet onbaatzuchtig en algemeen zijn; alleen wie buiten de mogelijkheid verkeert met God in vriendschap te zijn (de verdoemden), is er van uitgesloten.

Door de liefde wordt de mens op de innigste wijze met God verenigd (I Joh. 4 : 16). Niet het geloof, maar de liefde is de hoogste deugd, zoals blijkt uit I Cor. 13; ze schenkt aan de andere deugden haar volkomenheid (forma virtutum), aan de goede werken haar bovennatuurlijke verdienstelijkheid. Door Paulus wordt ze gekenschetst als de band der volmaaktheid (Col. 3 : 14) en de vervulling van geheel de Wet (Rom. 13 : 9).



Broeders van Liefde
en zusters van Liefde zijn kloosterlingen, die „ter liefde Gods” zieken, gebrekkigen, blinden, doofstommen, ouden van dagen en andere hulpbehoevenden verzorgen, ook lager en middelbaar onderwijs geven, vooral aan volkskinderen.

DR G. DE GIER M.S.C..