(Portugees en Spaans: Lisboa), hoofdstad van Portugal, met (1951) 709 180 inw., is als residentie de zetel der hoogste regeringslichamen en rechtbanken, tevens een oorlogshaven en het middelpunt van de Portugese handel.
Stadsbeeld.
De stad ligt op de noordelijke oever van een door de mond van de Taag (Tejo) gevormde baai (Rada de Lisboa), amphitheatersgewijs op en tussen verschillende heuvels en levert van de zijde der zee een indrukwekkend tafereel op. De eigenlijke stad bestaat uit de oude stad (Alfama) en daarop aansluitend aan de oostkant Lisboa Oriental met het Castello de Sao Jorge. Westelijk volgt dan de zgn. Pombalijnse stad, de wijk, die na de aardbeving van 1755 door de minister Pombal werd herbouwd. Hier onderscheidt men: de Benedenstad (Cidade Baixa), met in tegenstelling tot de nauwe, bochtige straatjes van de oude buurten, een regelmatige aanleg en de ruime pleinen, de Praca do Rocio (Don Pedroplein) en de Praca do Commercio aan de oever van de Taag, voorts de Bovenstad (Bairro Allo), omvattende Lisboa Occidental en Buenos Ayres. Verder westwaarts liggen dan nog Alcatara, dat onmerkbaar overgaat in de stad Belém. De Benedenstad vormt het eigenlijke stadscentrum met de voornaamste winkelstraten. Het front van de Taag is in totaal ca 20 km lang. Van de pleinen vermelden wij, behalve de reeds genoemde, de Praca da Figueira, het Camöesplein en voor het stadhuis het Praca do Municipio, en van de parken: de moderne 80 m brede, Avenida da Liberdade, de Praca do Principe Real, de Alameda de San Pedro de Alcantara, de botanische tuin van de polytechnische school, de tuin van Estrella, het Necessidades de Tapeda da Ajuda en de Campo Grando.
Kunst en cultuur.
Van de meer dan 200 kerken die Lissabon bezit, is de oudste de kathedraal Sé Patriarchal, in 1150 uit een moskee ontstaan. Nieuwere kerken zijn de Kloosterkerk van het Hart van Jezus (1779-1796 gebouwd), de in 1466 gebouwde kerk San Roque, de kloosterkerk Sao Vicente de Fora (de grafkerk van het Huis Bragança), de San Domingo-kerk en eindelijk de kerk van het voormalige Hieronymietenklooster Belém. Deze kerk, in 1499 door Emanuel de Grote gesticht, dient thans gedeeltelijk als weeshuis en als nijverheidsmuseum. Het gebouw bevat een prachtige kruisgang om een binnenhof en praalgraven.
Het voormalige koninklijke paleis, Paco das Necessidades, werd in 1743-1750 gebouwd; de Paco de Belém is de oudere residentie; de kolossale Paco d’Ajuda, op een hoogte gelegen, heeft een naturaliënkabinet en kostbare verzamelingen. De Torre de Belém is een 35 m hoge toren in Moors-Gothische stijl. Verder noemen wij het nationaal museum, (met 400 000 delen en 11 manuscripten), het belastinggebouw, het marine-arsenaal met het marine-museum. de staatsdrukkerij, de munt, het Cortezgebouw met het staatsarchief en het stadhuis. Lissabon bezit een universiteit (sedert 1910) met ca 2200 studenten, een polytechnische school, een diergeneeskundige academie, een cadettenschool, een handelshogeschool, een zeevaartschool, een academie voor schone kunsten, een conservatorium, een koninklijke academie van wetenschappen, een aardrijkskundig genootschap (met museum en bibliotheek), een geneeskundig genootschap, een nationale bibliotheek, een staatsarchief (in 1796 ingesteld) enz. De stierengevechten (z circussen) zijn zeer in trek.
Nijverheid.
De nijverheid neemt in de laatste tijd toe. Van oudsher werden in Lissabon sieraden, filigram-, goud- en zilverwerk vervaardigd; thans treft men er o.m. fabrieken voor kleding, voedingsmiddelen en cement aan. In de wijk Barreiro zijn de scheepswerven, kunstmestfabrieken, andere chemische fabrieken, (vooral sulphaten), jutespinnerijen en-weverijen, zeep-en kaarsenfabrieken, waarbij de meeste der genoemde fabrieken deel uitmaken van één consortium. De touwslagerij te Junqueria is ten dienste van de zeevaart opgericht. De industrie van tabak en lucifers is een monopolie.
Door haar ligging is Lissabon een middelpunt geworden voor de handel, die in verhouding tot het kleine land zeer belangrijk is. Uitgevoerd worden: kurkhout, kurkwaren, mijnhout, porten rode wijn, zeezout, olijfolie, amandelen, vijgen, sardijnen, olie, vis, uien, zemelen, aardappelen, groenten en zuidvruchten. Ingevoerd worden: steenkool, petroleum, hout, koren, klipvis, manufacturen, aardolie, ruwe tabak, thee, huiden, glas, porselein, vlas, ijzerwaren, suiker, rijst, enz. Voor de overige Portugese handel vervult de Lissabonse haven die van collecterend en distribuerend centrum. De doorvoerhandel betreft vooral de Portugese koloniale producten als koffie, cacao, caoutchouc, was, en palmolie.
Verkeer.
Lissabon is een zeer belangrijk station voor stoomschepen. Het onderhoudt een druk verkeer met Engeland, Frankrijk, Duitsland, Brazilië, Argentinië en de Portugese koloniën in Afrika en is een aanloop van alle lijnen op West-Afrika en Zuid-Amerika. In 1948 liepen 3718, w.o. veel Engelse schepen met een inhoud van 4,9 millioen netto reg. ton de haven binnen. De hoeveelheid geladen goederen bedroeg 240 000 ton, de geloste goederen 800 000 ton; de aantallen ingescheepte en ontscheepte passagiers resp. 26 000 en 35 000. Lissabon is het eindpunt van de internationale spoorwegverbinding Parijs - Madrid - Valencia - de Alcantara - Lissabon en van de verbinding Parijs Salamanca - Pampilhosa - Lissabon. Buitendien is zij met Porto, Bajadoz, Guarda, Estremoz, Figueira da Foz, Sintra, Cascaes en Beja-Faro door spoorwegen verbonden. De vlieghaven Alverca ligt ten N.O. van de stad. De handel wordt door verschillende, ook buitenlandse banken gediend. De villavoorsteden, die reeds bij Belém beginnen, zetten zich westwaarts, afgewisseld met tal van badplaatsen, voort tot het fraai gelegen Cintra.
De haven van Lissabon met gezicht op een gedeelte van de stad Castelo de São Jorge gezien van Praça São Pedro de Alcântara af
Het bestuur berust bij een raad van 25 leden met een burgemeester aan het hoofd.
Geschiedenis.
Lissabon heette vroeger Olisippo of Ulisippo, als Romeins municipium Felicitas Julia, bij de Sueven en West-Goten Olisippona of Ullyssippona en bij de Moren Al Oschboena of Lisjboena. De Arabieren veroverden de stad in 716, doch verloren en heroverden haar meermalen, totdat in 1147 Alfonsus I van Portugal, met behulp van kruisvaarders zich voorgoed van haar meester maakte. Onder Christelijke vorsten ontwikkelde zij zich voorspoedig. In de 14de eeuw werd zij door Ferdinand I van muren en torens voorzien, doch Hendrik II van Castilië plunderde en verbrandde het niet ommuurde gedeelte. Johan III koos haar tot residentie, en toen later Emanuel de Grote haar tot uitgangspunt van belangrijke handelsondernemingen maakte, bereikte zij het toppunt van haar bloei. De bloei verminderde aanmerkelijk nadat de hertog van Alva haar veroverd had (1580). De Spanjaarden werden in 1640 verjaagd en de stad, die onder het Huis Bragança zich opnieuw ontwikkelde, telde meer dan 300 000 inw., toen /s geheel door de aardbeving van 1 Nov. 1755, vergezeld van overstroming en brand, werd verwoest. Door de krachtige maatregelen van de minister Pombal werd zij weldra herbouwd. Kleinere aardbevingen hadden dikwijls plaats. Van Nov. 1807 tot Aug. 1808 leed zij onder de bezetting van de Fransen onder Junot.
Lit.: de Castillo, Lisboa antiga, 5 dln (2de dr. Lisboa 19011904); H. Wörle, Der Erschütterungsbez. des grossen Erdbebens zu L., diss. München (1911); A. Haupt, L. und Cintra (1913); Guia de Portugal I, Lisboa (Lisboa 1926); M. Sequeira, L. (ibid. 1929) ; A. Pimenta, A conquista de L. em 1147 (ibid. 1937); J. A. Oliveira, Ocêrco de Lisboa em 1147 (ibid. 1938); R. Proença, Lisboa (Oporto, z. j.).