(Marie Anne), Nederlands schrijver (’s-Gravenhage io Juni 1863 - De Steeg 16 Juli 1923), bracht zes jaar van zijn jeugd in Ned.-Indië door, dat ook in later jaren door hem weer bezocht werd en hem voor verscheidene van zijn boeken de stof leverde. In 1878 kwam hij naar Nederland en legde in 1886 met goed gevolg het middelbaar examen Nederlands af.
Sinds 1893 reisde en woonde hij meestal in het buitenland, vooral in Zuid-Frankrijk en Italië. In 1903 nam hij met W. G. Nouhuys en C.
Buysse deel aan de redactie van „Groot Nederland”, in welk tijdschrift hij veel van zijn later werk publiceerde (het oudere veelal in „De Gids”).Het oeuvre van Couperus is zeer omvangrijk en gevarieerd. Zijn vroegste poëzie werd in De Gids gepubliceerd ; dit te precieuze jeugdwerk is uitgegeven in de bundels: Een Lent van Vaerzen (1884) en Orchideeën (1886). Later legde hij zich op het proza toe en schreef alleen nu en dan verzen. Zich verplaatsend in het leven van overbeschaafde Haagse kringen met hun verfijnde weelde en weerstandloze levensmoeheid, schreef hij de grote psychologisch-realistische, veelal Haagse romans als: Eline Vere (1889), Noodlot (1890), Extase (1892), Langs lijnen van geleidelijkheid (1900), De boeken der kleine zielen (1901-1903, 4 dln), Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan (1906).
De beste geven meesterlijk een sfeer weer van geënerveerdheid, vermoeide aristocratie, fin-de-siècle, en schrijvers eigen fatalisme. Voor de ontwikkeling van de schrijver in deze tijd is ook belangrijk Métamorphosé (1897) en het symbolisch sprookje Psyche (1898).
Men verwart wel eens de decadente matheid van zijn romanfiguren met het type van de schrijver zelf, wiens machtig oeuvre van een enorme werkkracht blijk geeft. Na een nauwgezette studie van de geschiedenis verschenen Couperus’ sterke verbeeldingen van de Oudheid, in een rijke, soms overladen taal, o.a. Antiek toerisme (een roman uit oud Egypte, 1911), De berg van licht (1905/6), Komedianten (1917), Xerxes of de Hoogmoed (1919), Iskander (1920), Het zwevende schaakbord (1922, een verhaal, naar de middeleeuwse Walewein bewerkt). Kleurig en licht zijn de bundels schetsen en reisimpressies, veelal als feuilleton in „Het Vaderland” of in de „Haagsche Post” verschenen: het zuidelijk of oosters landschap, warme steden en kleine gebeurtenissen, meditaties en legenden worden hierin op een onnavolgbare knappe en gracieuze wijze beschreven: Van en over mijzelf en anderen (1910/17), Korte Arabesken (1911, met enige van zijn beste novellen); Schimmen van schoonheid (1912), Uit blanke steden onder blauwe lucht (1912/13), Oostwaarts (1923), Het snoer der ontferming en Japansche legenden (1924), Nippon (1925). Veel van Couperus’ boeken werden in het Duits en Engels vertaald, in deze laatste taal door A.
Teixeira de Mattos. Zijn zestigste verjaardag bracht een grootse huldiging in Den Haag, waarbij hem door vrienden en vereerders een voor hem gebouwd landhuisje in De Steeg werd aangeboden; bij die gelegenheid werd hij benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Het landhuisje heeft hij slechts een maand bewoond, toen de dood hem, die ziek en verzwakt van zijn laatste reis uit Indië was teruggekeerd, door een bloedvergiftiging wegrukte. In 1928 werd het Genootschap Louis Couperus opgericht.
PROF. DR N. DONKERSLOOT
Bibl.: Behalve de reeds genoemde werken verschenen van G. nog (poëzie): Willeswinde (1895)» Romeinsche Sonnetten (1903); (proza): Een illuzie (1892); Majesteit (1893); Reisimpressies (1894); Wereldvrede (1895); Hooge troeven (1896); Fidessa (1899); De stille kracht (1900); God en Goden (1903); Dionyzos (1904); Over den weg der vreugde (1908); Antieke verhalen van goden en keizers, van dichters en hetaeren (1911); Herakles (1913); Van en over alles en iedereen (1915); De ongelukkige (1915); De verliefde ezel (1918); De Ode (1919); Proza (3 bundels kleinere stukken, na zijn dood, nl. in 1923, verschenen).
Lit.: Henri van Booven, Leven en Werken van L. C. (1933); Van Deyssel, Verz. opstellen 1, 2 en 7; Idem, in: Groot Nederland 1923, dl 2; Is. Querido, in: Over Literatuur; C. Sc harten, in: De Gids (1906), dl 1; F.
Goenen, in: De Ploeg (Juli 1913); André de Ridder, Bij L. C. (1917); W. E. J.
Kuiper, L. C. en de Grieksch-Romeinsche oudheid (de Nieuwe Gids 1917, dl 1); P. N. van Eijck, in: De Beweging (1918), dl 1; Al. Slijpen, in: Studiën (1919); J.
L. Walch, in: Mannen en vrouwen van beteekenis (1921); Herdenkingsbijdragen in Groot-Nederland (1923); G. F. Bouman, Studiën (1923, ’24- ‘25) ;J.
Walch, in: Groot Nederland (1933), dl 1; C. Buysse, in: Groot Nederland (1923), dl 2; Gabrielle v. Loenen, in: De Stem (1924), dl 1; J. A.
Russell, G. in English,N.Gids(i927); P.H. Muller, in: Opwaartsche Wegen (i927/28) (Bibl.); G. H. s Gravesande, Bibliografie; Anthonie Donker, in: Faustenen Faunen; P. Valkhoff,in: De Gids (1936), dl 1; F.Batten,in: N.
Gids (1936), dl i» 1931» dl 2; Werumeus Buning, in: De Gids (1942), dl 2.