Minderbroeder (Utrecht ca 1513 - Groningen i Oct. 1576), eerste bisschop van Groningen toen dit in 1559 tot bisdom was verheven, sproot uit een Utrechtse regenten-familie, genoot zijn eerste opleiding in zijn geboortestad en vervolgens aan de kapittelschool te Deventer, studeerde theologie te Leuven, was gardiaan van het klooster in Den Bosch (1552-’55) en vervolgens provinciaal van de Nederlands-Duitse provincie (1555-’58). Op aanbeveling van Granvelle werd hij 8 Dec. 1561 benoemd tot bisschop van Groningen en 5 Dec. 1563 door hem geconsacreerd.
Daar de bisschop van Munster de afscheiding van Groningen van zijn diocees niet erkende en hierin begrijpelijkerwijs gesteund werd door de abten van Aduard en Bloemhof, kon G. zijn diocees niet in bezit nemen. Als wijbisschop van Utrecht maakte hij zich nu verdienstelijk door het toedienen van het H. Vormsel, dat reeds jaren verwaarloosd was. Na de slag bij Jemmingen (21 Jul. 1568) was de oppositie gebroken en op 2 Oct. trok C. plechtig zijn residentie-stad binnen.
Ijverig heeft hij gewerkt voor de doorvoering van de hervorming. In Mei 1569 hield hij een synode, waar de decreten van Trente werden afgekondigd. Zijn poging om een seminarie op te richten in het klooster van Wittewierum mislukte. Trouw hield hij de jaarlijkse visitaties, trad streng op tegen de focaristen en schrok er niet voor terug priesters op grond van ketterse prediking af te zetten.
Door verschillende voorschriften trachtte hij het godsdienstig leven in zijn diocees te herstellen. Zijn hervormingsarbeid heeft echter niet het gehoopte resultaat opgeleverd, omdat hij niet in staat was, zijn met leerstellige en morele gebreken behepte geestelijkheid door een betere te vervangen. Beschuldigingen, tegen hem ingebracht, komen van zijn vijanden (Aduard) en zijn ongegrond.EADM. WINKELS O.CARM.
Lit.: L. J. Rogier, Gesch. v. h. Katholicisme in N.-Ned. (1945) I, 328-332; Groninger Volksalmanak (1827).