Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bisdom

betekenis & definitie

(diocees) is het kerkelijk rechtsgebied van een bisschop. Het gebied van een aartsbisschop heet aartsbisdom (aartsdiocees). Het gehele gebied van een aartsbisschop met zijn suffraganen noemt men een Kerkprovincie.

De Romeinse cultuur was tegenover die van de middeleeuwen vooral een stadscultuur. De steden (civitates) waren de politieke, economische en culturele middelpunten; het omringende platteland had weinig te betekenen, was meestal dun bevolkt en hing politiek van de stad af. Ook het Christendom heeft zich daarom het eerst in de steden verspreid. Iedere stad kreeg aldus zijn bisschop, die niet alleen de zorg had over de eigenlijke stad, maar ook over het omringende platteland, voor zoverre het ook burgerlijk van de stad afhing. Allen, die op het platteland woonden, moesten in de stad naar de kerk voor het bijwonen van de H. Mis en voor het ontvangen van de H.

Sacramenten; soms waren er op het land wel enkele bidkapellen, maar eigenlijke parochiekerken waren er, tenminste in de eerste eeuwen, niet. Zo vormden zich de bisdommen naar de burgerlijke districten (stad en omgeving) en werden reeds van de 4de eeuw af, evenals deze, diocees genoemd; zo is het bovendien te begrijpen, waarom die Kerkprovincies, die in de Oudheid het Romeinse Rijk uitmaakten, zo’n groot aantal bisschopszetels hebben, in tegenstelling met de Kerkprovincies die in de middeleeuwen zijn ontstaan met haar uitgesproken agrarisch karakter, waarvan één diocees meerdere steden en een groot territorium kon omvatten. Ook de verdeling in Kerkprovincies regelde zich zoveel mogelijk naar de burgerlijke indeling. De oprichting van de bisdommen geschiedde in de eerste eeuwen door de metropoliet met de overige bisschoppen van de provincie. Van de 6de eeuw af lieten de pausen zich meer rechtstreeks met deze oprichting in, aanvankelijk vooral bij de naar de noordelijke streken gezonden missionarissen, maar langzamerhand ook in andere gevallen, zodat sinds de 11de-12de eeuw ten slotte de oprichting van nieuwe diocesen geheel aan de paus was gereserveerd. Het spreekt vanzelf, dat ook de burgerlijke overheid steeds haar invloed bij de oprichting heeft willen laten gelden. Ook volgens het tegenwoordige kerkelijke wetboek is de oprichting van nieuwe diocesen aan de paus voorbehouden; in de Concordaten wordt echter meestal overeengekomen, dat overleg zal worden gepleegd met de regering van het land.

Als regel zijn allen, die binnen de grenzen van het bisdom wonen, aan de rechtsmacht van de bisschop onderworpen; soms echter hebben bepaalde groepen van personen, wonend in verschillende bisdommen, een eigen bisschop (Ordinarius), en zijn dan onttrokken aan de rechtsmacht van de plaatselijke bisschop; zo kunnen bijv. militairen van een bepaald land hun legerbisschop hebben en Katholieken van de Oosterse ritus in een land van de Latijnse Kerk hun eigen Ordinarius.

In de middeleeuwen waren vele bisschoppen tegelijk ook wereldlijke vorsten. Die titel is hier en daar nog bewaard gebleven, maar slechts als eretitel (bijv. vorst-bisschop van Breslau). In 1945 waren er in de R.K. Kerk 333 Metropolieten (aartsbisschop met suffraganen), 36 aartsbisschoppen en 964 bisschoppen; een 100-tal bisschoppen zijn van diverse Oosterse ritussen. De bisdommen worden genoemd naar de plaats, waar de bisschoppelijke zetel is gevestigd (zie bisschop C.I.C. can. 215).

P. H. L. VAN DER LAAN

Lit.: M. Conte a Coronata. Inst. Iur. Can., Vol. I (Torino 1939); I.

H. Zeiger, Hist. Iur. Can. Vol. II (Roma 1940); B.

Kurtscheid, Hist. Iur. Can. Vol. I (Roma 1941).



Belgische bisdommen

Het oudste der Belgische bisdommen is ongetwijfeld het bisdom Tongeren, dat overeenkomt wat zijn grenzen betreft, met de oude Civitas Tungrorum. In de huidige toestand der Wetenschap is het onmogelijk uit te maken of, al dan niet, een bisdom Tongeren bestond vóór de tijd van de H. Servatius. Wat wordt verhaald van de H. Maternus die een tijdgenoot van de H. Petrus zou zijn geweest, is legendarisch en zonder historische waarde.

Over de eerste bisschop van Tongeren, de H. Servatius, hebben wij gegevens, die uit goede bron komen. In 345 vindt men Servatius onder de bisschoppen, die de H. Athanasius ondersteunen op de kerkvergadering van Sardica. In 350 of 351 werd hij als onderhandelaar gestuurd naar keizer Constantius. In 359 was Servatius aanwezig op de kerkvergadering te Rimini, waar hij de Niceaanse leer van de H.

Athanasius aanvaardt. Servatius moest om redenen, die ons onbekend zijn, Tongeren verlaten en stierf te Maastricht, waar hij werd begraven.

Van het begin af was het bisdom Tongeren afhankelijk van de metropolitane kerk van Keulen. Tongeren strekte zich uit over geheel Oost-België tot aan de Semois, van ’s-Hertogenbosch tot Bouillon, en omvatte Bergen op Zoom, ’s-Hertogenbosch, Venlo, Roermond, Wassemberg, Aken, Eupen, Stavelot, Saint-Vith, Bastenaken, Bouillon, Chimay, Nijvel, Leuven, Arendonk, Ekeren.

Tussen Servatius en Falco, die leefde in het eerste derde der 6de eeuw, geeft de bisschopslijst van Tongeren zeven namen op, waarover de geschiedenis niets nader verteld. Ten tijde van de Frankenkoning Clovis en zijn opvolgers, vindt men als bisschoppen van Tongeren, Falco, die in betrekking stond met de H. Remigius; Domitianus, die aanwezig was op de kerkvergaderingen van Clermont (535) en van Orléans (549); Monulfus, die in de tweede helft der 6de eeuw te Maastricht een basiliek ter ere van de H. Servatius oprichtte; Gundulfus of Betulfus, die aanwezig was op de kerkvergadering te Parijs (614) en Ebergisus.

Tongeren, dat in het begin der 5de eeuw door de Vandalen vernietigd was, werd nu door zijn bisschoppen verlaten, die hun zetel naar Maastricht overbrachten. Een der beroemdste bisschoppen van Maastricht was de ijverige geloofsverkondiger Amandus (646 of 647). Na de dood van de H. Lambertus hebben de bisschoppen van Tongeren-Maastricht hun verblijfplaats naar Luik verplaatst en van dit ogenblik af is er geen sprake meer van een bisdom Tongeren, maar wel van een bisdom Luik.

Tot zover de kerkelijke inrichting in het oostelijk gedeelte van België (Germania secunda).

Wat het westelijk gedeelte betreft (Belgica secunda), daar vinden wij onder de Romeinse heerschappij vier civitates, die achtereenvolgens bisdom zullen worden: Civitas Atrebatum (Atrecht), Civitas Cameracensium (Kamerijk), Civitas Turnacensium (Doornik), Civitas Morinorum (Thérouannes). Het staat niet vast of er ooit, vóór de 5de of de 6de eeuw, bisschoppen te Atrecht, Doornik en Thérouannes zijn geweest; te Kamerijk echter schijnt omstreeks het midden der 4de eeuw een bisschop te hebben gezeteld, die in 346 als Superior Nerviorum wordt vermeld. Vóór 398 heeft een bisschop van Rouaan, de H. Victricius, met bijval gepredikt onder de bevolking van de kust, bij de Morini en de Nerviërs.

Een eerste poging om, na de Barbareninvallen ook elders dan te Atrecht bisschoppen aan te stellen, werd gedaan door de H. Remigius, bisschop van Reims, metropolitane kerk voor het oostelijk gedeelte van België. Remigius (gest. 533) benoemde Vedastus of Vaast, die aan Clovis de Christenleer had uitgelegd, tot bisschop van Atrecht. Een andere bisschop weid door hem aangesteld te Doornik: Eleutherius, die daar eerst Merovingische graaf was geweest. Op Eleutherius volgde Agrestius,die tegenwoordig was op de kerkvergaderingen van Orléans (549) en van Parijs (552). Dit is het begin der geschiedenis van de bisdommen Atrecht, Doornik en Kamerijk.

Wat Thérouannes betreft, hier werd de eerste bisschop benoemd door koning Dagobert, vóór 639, nl. de H. Audomarus of Omaar.

Daar nochtans het heidendom zich sterk had gehandhaafd in de 6de eeuw in het oude Belgica Secunda, konden de bisdommen Atrecht en Doornik niet zelfstandig blijven bestaan. Het bisdom Atrecht werd verenigd met dat van Kamerijk, zo, dat de herder, die beide bisdommen bestuurde, te Kamerijk zijn zetel had. Hetzelfde gebeurde met Doornik, dat met Noyon werd verenigd. In deze laatste stad verbleef de bisschop van die twee bisdommen. Doornik bleef met Noyon verenigd tot 1146; Atrecht werd van Kamerijk opnieuw gescheiden in het laatste kwart der 11de eeuw. (Voor het bisdom Utrecht zie men hieronder de Nederlandse bisdommen).

Gedurende de middeleeuwen was België dus verdeeld in zes bisdommen, waarvan twee, Utrecht en Luik, van de metropolitane kerk van Keulen afhingen, en de vier overige: Atrecht, Kamerijk, Doornik en Thérouannes, van de metropolitane kerk van Reims. Een klein gedeelte van België, de streek van Aarlen en Luxemburg hoorde bij het bisdom Trier.

In politiek opzicht, maakten de bisdommen Utrecht, Luik, Trier en Kamerijk deel uit van het Keizerrijk — het Heilige Roomse Rijk — en de bisdommen Atrecht, Doornik en Thérouannes stonden onder het bewind of de opperleenheerschappij van de Franse koningen. Gedurende de grote westerse scheuring, toen de Christenheid werd gesteld voor de keus tussen de paus van Rome en de paus van Avignon (1378-1417), schijnen de meesten der Belgische bisschoppen het te hebben gehouden met de paus van Rome. In Vlaanderen was men bijna altijd „urbanist” (voor Rome) en te Luik waren de bisschoppen lange tijd sterke voorstanders van de Roomse obediëntie. In Vlaanderen is dan ook de gewoonte blijven voortbestaan, als men van de paus spreekt — ook nog heden — de uitdrukking te bezigen: de paus van Rome.

Toen het Lutheranisme en het Calvinisme in de 16de eeuw de oude Roomse Kerk kwamen bestrijden, ontstond een grote verandering in de kerkelijke indeling van België.

De oude bisdommen der middeleeuwen waren te uitgebreid, dan dat hun leiders de ketterij zouden kunnen beteugelen, zoals het behoorde, en koning Philips II, wie de verdediging van het R.K. geloof nauw aan het hart lag, besloot een nieuwe kerkelijke indeling in het leven te roepen, die de verdediging der orthodoxie zou vergemakkelijken. Een minder belangrijke, maar nochtans niet te verwaarlozen reden voor de nieuwe inrichting was de wens des konings, België in geestelijk opzicht geheel te onttrekken aan de invloed der vreemde bisschoppen (Duitse en Franse), die als metropolitaanbisschoppen in de Nederlanden medezeggenschap hadden. In 1557 benoemde de koning een commissie van drie leden: Viglius, Philips Nigri en Michiel Drieux, om de zaak te bestuderen en een plan van nieuwe kerkelijke indeling te ontwerpen. Terzelfder tijd kwam de kardinaal-legaat Carlo Caraffa naar de Nederlanden, gezonden door paus Paulus IV, om zich ter plaatse in te lichten nopens de steden, die als nieuw bisschopsverblijf zouden kunnen dienen. In Mrt 1558, nadat het voorbereidend werk der commissie was geëindigd, stuurde de koning kanunnik Frans van de Velde, of Sonnius, naar Rome om over de oprichting der nieuwe bisdommen te onderhandelen. Ten gevolge van de politieke toestanden had de zaak geen snel verloop.

Op 13 Mei 1559 kon Sonnius eindelijk berichten, dat de paus besloten had veertien nieuwe bisdommen in de Nederlanden op te richten. Dit geschiedde dan ook door de Bulle Super Universas van 12 Mei 1559. Door dit besluit werd het godsdienstig leven in België zelfstandig en vrij van vreemde inmenging. De metropolitane rechtsmacht, die van het begin der middeleeuwen af de bisschoppen van Keulen en van Reims over de Nederlandse bisdommen hadden, werd te niet gedaan. De paus ontneemt aan de bisschop van Luik, wiens grondgebied geen deel uitmaakte der Nederlanden, en aan de bisschoppen van Münster, Trier, Osnabrück, Minden en Kamerijk de jurisdictie, die zij over zekere gedeelten der Belgische gewesten konden laten gelden. De bisdommen Thérouannes — dit bisdom was feitelijk reeds door keizer Karel V afgeschaft — Atrecht, Kamerijk, Doornik worden verbrokkeld en een geheel nieuwe hiërarchie geschapen.

Deze, thans zelfstandig, bestond uit drie kerkelijke provincies met vijftien kathedralen of suffragaankerken: Mechelen (aartsbisdom), metropool van Antwerpen, ’s-Hertogenbosch, Gent, Brugge, leper, Roermond; Kamerijk, metropool van Atrecht, Doornik, St Omaars, Namen; Utrecht, metropool van Haarlem, Deventer, Leeuwarden, Groningen, Middelburg. Ditmaal, in tegenstelling met wat in de middeleeuwen bestond, had men min of meer rekening gehouden met de aard der bevolking. De Nederlanders, in het N., stonden onder Utrecht; in het midden, de Vlamingen en de Brabanders, onder Mechelen; in het Z. de Walen, onder Kamerijk. Er bleef alleen een uitzondering bestaan, nl. Luxemburg. Hier konden de koninklijke en de pauselijke onderhandelaars geen regeling treffen, omdat Luxemburg tussen zes bisdommen verdeeld was: Trier, Keulen, Reims, Luik, Metz en Verdun.

Een nieuwe commissie, samengesteld uit Granvelle, Viglius, Nigri, Sonnius en Pieter Curtius, hield zich bezig met het afbakenen der grenzen der nieuwe bisdommen. De uitslag van hun werk werd bekrachtigd door drie Bullen van paus Pius IV, gedateerd 10 en 11 Mrt en 7 Aug. 1561. De Bulle voor de oprichting van Mechelen schonk aan deze zetel de primatiale waardigheid: Antoine Perrenot de Granvelle was de eerste aartsbisschop.

Deze nieuwe inrichting bleef bestaan tot de Franse Omwenteling, of juister, tot het Consulaat. Door het Concordaat, in 1801 door Napoleon Bonaparte met de paus gesloten, werd de regeling van Philips II veranderd. Onder de Mechelse metropool werden nu al de Belgische bisdommen gesteld, Gent, Luik — het prinsbisdom Luik werd in 1795 aan België toegevoegd — Namen en Doornik. Napoleon had nochtans ook de Duitse bisdommen Aken, Trier en Mainz van de metropolitane kerk van Mechelen afhankelijk gemaakt. Begrijpelijkerwijze werd die toestand veranderd in 1821, na de val van het Franse keizerrijk, en werden die vreemde bisdommen weder opnieuw afgescheiden.

Door het in 1801 gesloten Concordaat was het bisdom Brugge afgeschaft. Het werd door de regering van het onafhankelijke België in 1834 weder opgericht. Sedert die datum omvat de Belgische bisschoppelijke hiërarchie: de metropolitane kerk van Mechelen, aartsbisdom, met de suffragaanbisdommen: Brugge, Gent, Namen, Doornik en Luik.

PROF. DR L. VAN DER ESSEN

Lit.: E. de Moreau, artikel Belgique in Dict. d’hist. et de géogr. ecclés., éd. mgr Baudrillart, A. de Meyer, E. van Couwenbergh, VII, 1933, kol. 520-755; Idem, Hist. de l'Egl. en Belg. des orig. au XIIe siècle, I, 14-114 (Bruxelles z.j.) (1940); L. van der Essen, De gulden eeuw onzer christianisatie, VIIe-VIIIe eeuw (Diest z.j.) (1943); A. Erens, Tongerloo en s-Hertogenbosch. De dotatie der nieuwe bisdommen in Brabant (Tongerloo 1925); A. Havensius, Commentarius de erectione novorum in Belgio episcopatuum (Col. Agr. 1609); J. Paquay, Péripéties de l’érection des nouveaux évêchés, de la bulle de Paul IV (12 mai 1559) à celles de Pie IV (11 mars 1561 et 7 août 1561) in Bull. de la Soc. Scient. et Litt. du Limbourg XLIII, 1929.

NEDERLANDSE BISDOMMEN

Bisdom Utrecht

Grondlegger van het bisdom Utrecht was de H. Willibrordus, die in 657 te Northumberland in Engeland geboren was, door de Benedictijnen tot het priesterschap werd opgeleid en zelf Benedictijn werd. Met elf gezellen, eveneens Benedictijnen, kwam hij naar Nederland, stapte in de nabijheid van Katwijk aan wal en begon onder de Friezen het H. Evangelie te verkondigen. Door een Frankische hofmeier, Pippijn van Herstal, werd hij in zijn streven gesteund; en van paus Sergius I ontving hij voor zijn zending de vereiste volmachten.

Nadat S Willibrord korte tijd met veel vrucht onder de Friezen had gearbeid, ging hij wederom naar Rome, waar paus Sergius hem de 21ste Nov. 695 tot eerste aartsbisschop der Friezen wijdde en hem de naam Clemens schonk. Pippijn wees hem Utrecht aan als bisschoppelijke residentie, waar een kathedraal werd gesticht en ook een kloosterschool, bestemd voor de vorming der toekomstige geestelijkheid. Aan de kathedraal was een kapittel verbonden, uit kanunniken bestaande van de Benedictijner Orde. Achtereenvolgens preekte hij in verschillende plaatsen o.a. Buren, Tiel, Wijk bij Duurstede, Velsen, Vlaardingen, Oegstgeest en talrijk zijn de steden en dorpen, waarmede zijn naam in verband wordt gebracht.

Aan de H. Willibrordus, die zich voor de invallen der Friezen te Utrecht niet volkomen veilig gevoelde, werd in 698 de abdij van Echternach in Luxemburg en in 714 het klooster te Susteren ten geschenke gegeven, om hem in dagen van vervolging tot wijk- en schuilplaats te dienen. S Willibrord stierf de 7de Nov. 739 en werd in de abdij Echternach begraven.

Onder Bonifacius, die hem opvolgde, bleef het bisdom Utrecht bestaan, ofschoon het bisdom Keulen aanspraak op zijn grondgebied maakte; doch toen Keulen op het einde der 8ste eeuw een aartsbisdom werd, kwam Utrecht daaronder als suffragaanbisdom; een toestand, die tot 1559 heeft voortbestaan. Het geestelijk gebied van het bisdom Utrecht omvatte de provincies Utrecht, Noord- en Zuid-Holland, Zeeland, Gelderland, uitgezonderd Nijmegen en het land van Maas en Waal, Overijsel, Drente, Friesland en een gedeelte van Groningen. De Ommelanden behoorden tot het bisdom Münster. Maar ook het wereldlijk gebied, waarover de bisschop als vorst regeerde, was door giften en schenkingen van aanzienlijke uitgestrektheid en omvatte, behalve de provincie Utrecht, het Nedersticht geheten, de provincies Overijsel, Drente en de stad Groningen, die met de naam Oversticht werden aangeduid.

Het bisdom Utrecht is gedurende de middeleeuwen het geestelijk centrum geweest van beschaving voor Noord-Nederland, ondanks de gebreken, welke aan de persoon van sommige bisschoppen en aan het geestelijk en staatkundig bewind verbonden waren.

In 1559 kwam een nieuwe indeling (zie hierboven). Utrecht zou aartsbisdom zijn, met Haarlem, Middelburg, Deventer, Groningen en Leeuwarden als suffragaanbisdommen. Frederik Schenck van Toutenburg was de eerste aartsbisschop van Utrecht.

Toen het Calvinisme in Nederland de overhand verkreeg en de openbare eredienst der Katholieken verboden werd, ontstond op kerkelijk gebied de Noordnederlandse Missie, waarvan in 1592 Sasbout Vosmeer door paus Clemens VIII tot vicaris apostolicus werd aangesteld. Na de dood van de laatste vicaris apostolicus, Joannes van Bijlevelt in 1727 ging het geestelijk bestuur der missie over op de pauselijke nuntius, die te Brussel woonde. Sinds de Franse tijd kwam daarin verandering en geraakte het kerkelijk bestuur over de Noord-nederlandse zending in handen van de pauselijke internuntius bij het Nederlandse hof.

Bij breve van 4 Mrt 1853 ex qua die werd de kerkelijke hiërarchie hersteld (zie Aprilbeweging); Utrecht bleef aartsbisdom om de traditie te handhaven en voort te zetten, wat door S Willibrord begonnen was. Aartsbisschoppen van Utrecht waren: J. Zwijsen, 1853-1868; I. A. Schaepman, 1868-1883; P. M.

Snickers, 1883-1895; H. van de Wetering, 1895-1929; J. H. G. Jansen, 1930-1936; J. de Jong, sinds 1936, die in 1946 tot het kardinalaat verheven werd.

Op het einde der 16de eeuw gingen de van Utrecht afhankelijke bisdommen te niet en hun gebieden behoorden sindsdien tot de Nederlandse missie. Bij het herstel der hiërarchie in 1853 werden Deventer, Groningen, Leeuwarden en Middelburg niet opnieuw bisdom. De eerste 3 gebieden maken sedertdien deel uit van het aartsbisdom Utrecht, terwijl de Zeeuwse eilanden onder Haarlem kwamen.

Het grondgebied van het bisdom Breda behoorde tot het einde der 18de eeuw tot de bisdommen Brugge, Gent en Antwerpen, die sedert 1559 suffragaanbisdommen waren van het aartsbisdom Mechelen. Ten gevolge van het concordaat dat in 1801 door Frankrijk met de H. Stoel werd aangegaan, ontstond het apostolische vicariaat van Breda, waartoe het grondgebied behoorde, dat in de Bataafse republiek was gelegen, en waaronder sinds 1841 ook Staats-Vlaanderen gerekend werd. In 1853 werd de vicaris apostolicus bisschop.

Het bisdom ’s-Hertogenbosch werd in 1560 opgericht. Sedert 1657 werd het bestuurd door vicarii apostolici, die in België verbleven, totdat de Staten in 1726 geen vicaris apostolicus meer erkenden, tenzij hij in de Verenigde Provinciën geboren en metterwoon in het vicariaat gevestigd was. Zo bleef de toestand tot 1853, toen J. Zwijsen aartsbisschop van Utrecht en administrator apostolicus werd van het bisdom ’s-Hertogenbosch. De 4de Febr. 1868 werd mgr Zwijsen ontslagen als aartsbisschop van Utrecht; hij bleef echter bisschop van ’s-Hertogenbosch tot zijn dood.



Bisdom Roermond

Aanvankelijk behoorde bijna geheel Limburg tot het bisdom Tongeren, waarvan de bisschoppen zich eerst te Maastricht en sinds 722 te Luik metterwoon gevestigd hadden. Ten gevolge hiervan verkreeg het bisdom de naam Luik. In 1559 ontstond als suffragaan van het aartsbisdom Mechelen het bisdom Roermond, waarvan in 1561 de grenzen werden vastgelegd. Een gedeelte van de provincie Limburg bleef tot de bisdommen Luik en Keulen behoren. Toen in het begin der 19de eeuw Limburg bij Frankrijk werd ingelijfd en onder Napoleon een nieuwe kerkelijke organisatie tot stand kwam, werd het bisdom Roermond opgeheven, doch aan de laatste bisschop werd het bestuur gelaten over dat gedeelte van zijn oud-bisdom, dat in de Bataafse Republiek gelegen was. Sinds 1801 kwam de provincie Limburg deels onder het bisdom Luik, deels onder het bisdom Aken, en toen dit in 1821 werd opgeheven, kwam zijn Limburgs grondgebied gedeeltelijk onder het bisdom Luik, gedeeltelijk onder het bestuur van de oud-bisschop van Roermond. In 1840 ontstond het apostolisch vicariaat Limburg, dat zich over de gehele provincie uitstrekte en in 1853 werd de vicaris apostolicus bisschop.

J.C. VAN DER LOOS

Lit.: W. R. de Jong, Gesch. v. h. bisdom Utrecht in de middeleeuwen (Utrecht 1926); A. H. L. Hensen en A. A.

Beekman, De nieuwe bisdommen in de N. Nederl. 1559-1561 (’s-Gravenhage 1922); Handboekje voor de zaken v. d. R.K. Eeredienst, 4de jg. 1850 (’s-Gravenhage) blz. 22 enz.; J. Paquay, Les origines chrétiennes dans le diocèse de Tongres, in Bull. de la Soc. scient. et litt. du Limb., XXVII (1909) blz. 21-166; Idem, Les évêques de Tongres, ald., XLI (1927) blz. 5-32; E. de Moreau, S.J., Le transfert de la résidence des évêques de Tongres à Maestricht, in Rev. d’hist. eccl. (Louvain), XX, (1924) blz. 457-464; L. van der Essen, Etude crit. et litt. sur les Vies des Saints mérovingiens de l'anc. Belgique (Louvain 1907); J.

Daris, Hist. de l'évêché et de la principauté de Liège (Liège 1868-1890); J. Warichez, Les orig. de l'Eglise de Tournai (Louvain 1902); Idem, Superior, in Biogr. nat. de Belg., XXIV (1926-1927), kol. 269-270; E. de Moreau, St Victrice de Rouen, apôtre de la Belgica secunda, in Rev. belge de phil. et d’hist. V (1926), blz. 71-79; E. Guilbert, St Vaast, fondateur de l’Eglise d’Arras (Arras 1923); A. Stracke, S.J., Over bekeering en doopsel van koning Clodovech (Antwerpen 1931); A. Le Glay, Cameracum christianum ou Hist. eccl. du diocèse de Cambrai (Paris 1849); E. de Moreau S.J., St Amand, apôtre de la Belgique et du N. de la France (Louvain 1927); H. van Werveke, Het bisdom Terwaan (Gent 1924); C.

B. de Ridder, Notice sur la géogr. eccl. de la Belg. av. l’érection des nouveaux évêchés, in Analectes pour servir à l’hist. eccl. de la Belg. I (1864), blz. 9-46; N. de Pauw, L’adhésion du clergé de Flandre au pape Urbain VI et les évêques urbanistes de Tournai, in Bull, de la Comm. roy. d’hist. CLXXII1 (1904), blz. 671-685; A. Berlière, Jean t’Serclaes, évêque de Cambrai (1378-1388) in Bijdr. t. d. gesch. v. h. aloude hertogdom Brabant, VI (1907), blz. 245-256; Droste, Die Diozese Lüttich zu Beginn des Grossen Schismas, in Festgabe H. Finke (Münster 1904); A. Havensius, Commentarius de erectione novorum in Belgio episcopatuum (Coloniae Agr. 1609); J.

Paquay, Péripéties de l’érection des nouveaux évêchés, de la bulle de Paul IV (12 mai 1559) à celles de Pie IV (11 mars 1561 et 7 août 1561), in Bull, de la société scient, et litt, du Limb., XLIII (1929); A. Erens, Tongerloo en ’s-Hertogenbosch. De dotatie der nieuwe bisdommen in Brabant (Tongerloo 1925), blz. 4-52; J. Laenen, Notes sur l'organ. eccl. du Brabant à l’époque de l’érection des nouveaux évêchés (1559) (Anvers 1904); De Smet, Coup d’œil sur l’hist. eccl. dans les premières années du XIXe siècle (Gand 1836); P. Claessens, La Belgique chrét. dep. la conquête française jusqu’à nos jours (Bruxelles 1883); E. de Moreau, S.J., Hist. de l’Eglise cath. en Belgique, in Hist. de la Belg. contemp., II, blz. 475 vlgg. (Bruxelles 1929); P. Albers, Gesch. v. h. herstel der hiërarchie in de Nederl. (Nijmegen 1903-1904). — De kaart der Belgische bisdommen in de middeleeuwen te vinden bij L. van der Essen, Atlas de géogr. hist. de la Belg., aflev. 3, kaart III (Bruxelles 1932); die der nieuwe bisdommen van 1559 in Geschiedk. atlas van Nederland en bij F.

Willocx, L’introduction du Concile de Trente dans les Pays-Bas et dans la principauté de Liège (Louvain 1929), bijlage: Les diocèses des Pays-Bas en 1565; L. Rogier, Gesch. v. h. Katholicisme in N.-Nederl. in de 16de en 17de eeuw (2 dln, Amsterdam 1945 vlg.).