Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bisschop

betekenis & definitie

(1, vroeg-christelijk) is een naam, afkomstig van het Griekse woord ἐπίσκοπος, episkopos, dat opziener betekent. Uit inscripties en papyri blijkt, dat dit reeds in Voor-christelijke tijd een titel was voor overheden (inspecteurs) in de staat, in het leger, in tempelzaken of in het bedrijfsleven.

Ook goden worden episkopoi genoemd, terwijl het woord in de LXX van God wordt gebezigd en in het N.T. (1 Thess. 2:25) van Christus. Toen de Christelijke kerken als aparte lichamen optraden, werden deze bestuurd door oudsten (presbuteroi) of opzieners (episkopoi). Beide namen hadden vaak dezelfde betekenis (zoals blijkt uit Hand. 20:17, 28; Tit. 1:5; Phil. 1:1; 1 Tim. 3:1 en 8) en zijn ontleend aan analoge functies in de synagogen.Het „monarchisch episcopaat”, d.w.z. dat slechts één persoon episkopos heet en een raad van presbuteroi hem bijstaat, verschijnt duidelijk in de brieven van Ignatius (ca 115 n. Chr.). De gegevens zijn van die aard, dat de Christelijke kerken over het ontstaan, de functie en het recht van het „episcopaat” zeer van mening verschillen tot op heden toe.

Zij leren duidelijk, dat het tempo en de bijzondere gang der geschiedenis, die leidden tot het „drievoudig ambt”, zoals dat bijv. tijdens het Concilie van Nicaea (325) gevestigd was, in verschillende streken verschillend zijn geweest en dat naast zuiver geestelijke ook organisatorische en zelfs zakelijke en wereldse invloeden medegewerkt hebben. De rijksorganisatie heeft op die der Kerk ingewerkt, toen deze onder Constantijn rijkskerk werd. Overigens is dit een onderwerp, waarover men, ook wat de tijd na Nicaea betreft, speciale literatuur moet raadplegen, daar de leer over de Kerk, vooral in de R.K. Kerk, sterk samenhangt met de theologie en de interpretatie der historische gegevens daar soms niet los van te maken is.

PROF. DR J. DE ZWAAN

Lit.: Theol. encyclopaedieën; L. Kittel’s Theol. Wörterb. 2. N.T. II, s.v. (1935); Swete, Essays on The Early History of the Church and the Ministry (1918); Gore-Turner, The Church and the Ministry (1919); Streeter, ThePrimitive Church (1929); Linton, Das Problem der Urkirche in der neueren Forschung (1932); Batiffol, l’Eglise naissante et le Catholicisme (1927); Congar, Esquisses du Mystère de l’Eglise (1941); W. L.

Knox, St Paul and the Church of The Gentiles (1939); Wikenhauser, Die Kirche als der mystische Leib Christi nach dem Ap. Paulus (1940); Cerfaux, La Théologie de l’Eglise suivant St Paul (1942).