Vlaams dichter (Temse 7 Nov. 1906), promoveerde te Gent in de paedagogische wetenschappen (1940), is sedert 1949 hoofdinspecteur van het Lager Onderwijs in West-Vlaanderen. Hij was redacteur van De Tijdstroom (1930-’35) en De Gemeenschap (1936-’40).
Hij is een elegisch „dichter der herinnering” die zijn beste momenten bereikt in zijn muzikale, atmosferische droompoëzie. Sedert 1946 zoekt hij naar innerlijke verdieping. Hij schreef ook diverse jeugdboeken.Bibl.: Poëzie: Eksode (Kortrijk 1929); Reven (ibid. 1931); Credo (Deurne 1934) ; Het tweede land (Kortrijk 1936) ; Het doode kindje Eric (eigen beheer, 1937) ; De roozen rijpen (Mechelen 1938) ; Volubile (Antwerpen 1939); Suite voor Cello (Gijzegem 1939); Drie suites (Diest 1941) ; Repetitie (Brussel 1943) ; De parelvisscher (Brugge 1946) ; Getijden te Brugge (Hoogstraten 1947) ; Verbroken Zegel (Brussel 1952).
Lit.: A. Westerlinck, Luister naar die stem (Brugge 1942).