Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

BRUGGE

betekenis & definitie

is de hoofdstad van de Belgische prov. West-Vlaanderen, de zetel van het provinciaal bestuur, van een assisenhof, van een rechtbank van eerste aanleg en van een bisdom, dat het grondgebied van die provincie omvat.

De stad ligt op 12 km van de kust, in een vruchtbare vlakte, op de scheiding van polder- en zandstreek, aan de spoorweg Brussel-Oostende, met vertakkingen naar Kortrijk, Blankenberge, Knocke. Electrische trams, stoomtrams, autobussen en in de zomer ook stoomboten gaan naar verscheidene plaatsen in de omtrek. Brugge is door kanalen verbonden met Gent, Oostende, Sluis en Zeebrugge. Oppervlakte: 3503 ha, inw. (1945) 52 698.Meer dan enige andere plaats in België of Nederland heeft Brugge zijn oud uiterlijk bewaard. Zijn kronkelige straten, schilderachtige reien (grachten) en stemmige pleinen, maken een sterke indruk op de bezoekers. Het merendeel der huizen, naar specifiek Brugse trant gebouwd, dagtekent uit de I5de-I7de eeuw. Van de menigvuldige houten gevels, die eertijds in de stad werden aangetroffen, zijn er slechts twee overgebleven: een in het Genthof en een in de Korte Winkel.

Zeer talrijk zijn de openbare, zowel burgerlijke als kerkelijke, kunstgebouwen. Allereerst de Halle, een ruime, vierzijdige bouw, waarvan de noordkant naar de Markt is gekeerd. Zij ontstond op het einde van de 13de eeuw, doch onderging belangrijke herstellingen en veranderingen in de 16de eeuw; uit deze tijd dagtekent de typische zuilengang langs de Oudenburg. In het midden van de voorgevel der Halle verheft zich het belfort, gewoonlijk Halletoren geheten, ca 80 m hoog.

De achthoekige lantaarn of bovenbouw werd eerst opgetrokken in het laatste kwart der 15de eeuw, precies bij de aanvang van Brugge’s verval. De Halletoren bevat een beroemd klokkenspel, in het midden van de 18de eeuw gegoten door J. Dumery, alsmede een zware klok, triomfklok genoemd, oorspronkelijk vervaardigd in 1680 ten dienste van de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Het op de Burg gelegen stadhuis werd begonnen in het laatste kwart van de 14de eeuw en voltooid in het eerste kwart van de 15de.

In de tweede helft der vorige eeuw onderging het stadhuis een ietwat al te sterke restauratie, waarbij het veel van zijn oorspronkelijkheid heeft ingeboet. In die tijd werden ook de meestal minder goed geslaagde beeltenissen van Bijbelse personages en graven van Vlaanderen in de voorgevel geplaatst, ter vervanging van gelijksoortige afbeeldingen,die tijdens de Franse omwenteling vernield waren. Vermelding verdient eveneens de vroegere Civiele Griffie der stad, aan de oostzijde van het stadhuis gelegen; zij werd in vroeg-Renaissancestijl gebouwd in 1534-1537 en dient thans als kantongerecht.

In de basiliek van het H. Bloed (Z.W.-hoek van de Burg) wordt een reliek van het H. Bloed des Heren bewaard, die in 1149 door Dirk van de Elzas, graaf van Vlaanderen, uit het Heilige Land werd meegebracht. Bovengenoemd bedehuis heeft twee verdiepingen: een bovenkerk in Gothische stijl (15de eeuw), een onderkerk in Romaanse stijl (12de eeuw).

De voorgevel van de grote wenteltrap, die naar de bovenkerk leidt, alsmede de aangrenzende, voormalige Criminele Griffie der stad werden in 1529-1534 opgericht. In de schatkamer, bij de bovenkerk, ziet men, benevens een paar schilderstukken en enkele kunstvoorwerpen, het kostbare schrijn (1,29 m hoog bij 61 cm breed), waarin de H. Bloedreliek bij plechtige kerkelijke optochten wordt omgedragen; dit meesterwerk werd gemaakt door de Brugse goudsmid Jan Crabbe, in 1614-1617. Ieder jaar, op de eerste Maandag na 2 Mei heeft de luisterrijke H.

Bloedprocessie plaats, die vele bezoekers trekt.

(tekst ontbreekt)…..onderwijs, een rijksnormaalschool voor onderwijzeressen, een stedelijke academie voor beeldende kunsten, een stedelijk conservatorium, een koninklijk doofstommen- en blindeninstituut (in 1836 door kanunnik Garton gesticht), vakscholen, een schouwburg, een Hink geoutilleerd hospitaal, andere instellingen van weldadigheid en een menigte kloosters. Ten Z. van Brugge liggen twee Benedictijner-abdijen, nl. die van St Andries of Zevenkerken en dte van Steenbrugge.

De voornaamste nijverheidstakken te Brugge zijn: vervaardiging van voedings- en genotmiddelen, metaalnijverheid, boekindustrie, glasnijverheid, bouwbedrijf, klederindustrie (wereldberoemde Brugse kant), chemische nijverheid, houten meubelindustrie, transportbedrijf. Een aanzienlijk deel van de verbruikte grondstoffen en de afgewerkte producten wordt in- en uitgevoerd langs de haven.

Sedert haar opening in 1906, heeft de haven zich aanhoudend ontwikkeld en thans is zij de derde van België, na Antwerpen en Gent. De lengte der kademuren bedraagt 1500 m. In 1937 voeren 2066 zeeschepen, met een gezamenlijke tonnemaat van 2 266 220 Moorsom-ton, de haven van Brugge binnen; de warenlading bedroeg 667 845 ton (van 1000 kg) bij de invoer en 412397 ton bij de uitvoer. Regelmatige passagierslijnen stellen de voorhaven van Zeebrugge in verbinding met Antwerpen en met Engeland.

Verder bloeit te Zeebrugge een steeds in belang toenemende vissershaven.

Geschiedenis.

De oorsprong van Brugge ligt in het duister. Eerst in de tweede helft van de gde eeuw kan het bestaan der stad met zekerheid aangetoond worden. De Annalen van de Sint-Vaastabdij te Atrecht vermelden nl. dat koning Odo van Frankrijk in 892 een krijgstocht ondernam tegen Boudewijn II, graaf van Vlaanderen, en dat deze laatste, om aan de achtervolging van de vorst te ontsnappen, zich te Brugge ging schuilhouden. Reeds uit deze aantekening mag men hoogstwaarschijnlijk afleiden, dat Brugge toentertijd een grafelijke burcht bezat als militair steunpunt tegen vijandelijke aanvallen.

Vrij spoedig werd te Brugge een munt opgericht, zoals blijkt uit nog overgebleven geldstukken, die wellicht dagtekenen uit de tweede helft van de 9de, of veeleer uit het eerste kwart van de 10de eeuw.

Ten gevolge van zijn gunstige ligging bij een zee-arm, oorspronkelijk Sincfal en later Zwin geheten, nam Brugge gaandeweg in bevolking, omvang en betekenis toe. De stad, waar koop- en ambachtslieden zich in steeds groter getal kwamen vestigen, werd veiligheidshalve met een ringgracht omgeven, die hoofdzakelijk met de huidige binnengrachten overeenkomt. Ca 1190 ontving zij van graaf Philips van de Elzas een eigen staatsrechtelijk statuut, dat haar voorgoed aan de jurisdictie van de omliggende kastelenij van ’t Vrije onthief. In de 13de eeuw ontwikkelden de plaatselijke wolhandel en weefnijverheid zich ongemeen krachtig; buiten de vestingwallen kwamen nieuwe wijken tot stand.

Weldra ook ontmoetten kooplieden van verscheidene naties elkander aan de haven van het Zwin. In de allerlaatste jaren der 13de eeuw en in de allereerste der 14de werd de voorstad op haar beurt met een nieuwe vest omsloten, die heden ten dage nog grotendeels bestaat en in mooi aangelegde lanen is herschapen. Brugge was op het toppunt van zijn politieke macht gekomen. In de toenmalige strijd van Vlaanderen tegen Frankrijk speelde de stad de hoofdrol.

Haar roerige ambachtslieden, onder leiding van Pieter de Coninck gaven openlijk hun verzet tegen de Franse overheersing te kennen door de bloedige opstand van Vrijdag 18 Mei 1302 (Brugse Metten). De daaropvolgende oorlog werd voor een aanzienlijk deel door Brugge gevoerd en geleid, zowel in financieel als in krijgskundig opzicht (Slag bij Kortrijk, 11 Juli 1302).

Brugge’s economische voorspoed hield aan gedurende de 14de eeuw. Ook in de 15de kende de stad nog veel dagen van bloei en vooral van nooit overtroffen luister. Ondertussen begon het Zwin op onrustbarende wijze te verzanden en liet de mededinging van de jonge haven van Antwerpen zich steeds sterker gevoelen. Daarenboven brachten de beroerten onder Maximiliaan van Oostenrijk in het laatste kwart der 15de eeuw aan Brugge’s welvaart een geduchte knak toe.

De stad bleef echter strijden om haar toegang tot de zee, waarlangs zoveel welvaart binnen haar muren gekomen was, te behouden. Ten koste van aanzienlijke geldelijke offers werden grote werken uitgevoerd aan de monding van het Zwin. Zelfs in het midden der 16de eeuw, toen slechts enige kooplieden uit Engeland en Spanje te Brugge verbleven, werd een nieuw kanaal naar de zee gegraven. Doch geen dezer grootscheepse ondernemingen beantwoordde aan de hooggespannen verwachtingen.

De godsdienstige en politieke onlusten, waaraan de Nederlanden in de tweede helft der 16de eeuw ten prooi vielen, waren niet bevorderlijk voor een opbloei van het snel achteruitgaande Brugge. Van 20 Mrt 1578 af tot het einde van Mei 1584 werd de stad onttrokken aan het gezag van de koning van Spanje. De langdurige uitputting en onveiligheid, die op deze troebelen volgden, gaven aan het sinds lang kwijnende handelsleven de genadeslag. Ten slotte maakte Maurits van Nassau zich in het jaar 1604 meester van Sluis en meteen ook van de monding van het Zwin; bovendien werd het Zwin in 1648 als handelsweg gesloten door het Verdrag van Munster.

Voor meer dan twee eeuwen ging Brugge de doodsslaap in.

Naar aanleiding van de oorlogen, die in de 17de -18de eeuw de Zuidelijke Nederlanden teisterden, werd Brugge herhaaldelijk in krijgsaangelegenheden gewikkeld. Aldus werd de stad door de Hollanders beschoten in 1704 en door de Fransen veroverd (1708-1709 en 1745-1749). In die ongelukkige tijden, toen een groot gedeelte van de bevolking armlastig was, werden door weldadige mensen talrijke godshuizen opgericht, waarvan vele nu nog bestaan. In de loon van de 18de eeuw werd het stadsbeeld hier en daar jammerlijk geschonden.

Openbare praalgebouwen en stijlvolle patriciërswoningen uit vroegere dagen werden volgens de heersende smaak vernieuwd en soms zelfs, bij gebrek aan het nodige geld, verminkt of gesloopt. Tijdens de Franse omwenteling werd Brugge tot hoofdstad van het departement der Leie verheven. Brugge’s herleving dagtekent uit het laatste kwart der 19de eeuw. Toen werd een aanvang gemaakt met de herstelling van vele oude gebouwen en woningen en vooral met het aanleggen van een nieuwe haven te Zeebrugge en een daarbij behorende kanaalverbinding.

In Wereldoorlog I werd Brugge door de Duitsers als duikboothaven gebruikt.

R. PARMENTIER

Lit.: A. Duclos, Bruges. Histoire et souvenirs (Bruges 1913): H. Fierens-Gevaert, Psychologie d’une ville.

Essai sur Bruges (Paris 1908); K. de Flou, Promenades dans Bruges (3de dr., Liège); I. L. Ganshof, Iets over Brugge gedurende de preconstitutioneele periode van haar geschiedenis, in Nederlandsche historiebladen, tom. I (1938), blz. 281-303; L.

Gilliodts van Severen, Bruges, ancienne et moderne (Bruxelles 1890}; R. Hapke, Brugge’s Entwicklung z. mittelalt. Weltmarkt (Berlin 1908); M. Letts, Bruges and its past (Bruges-London 1926); Th.

Luykx en J. L. Broeckx, Brugge (Antwerpen 1943): W. H.

J. Weale, Bruges et ses environs (Bruges 1884); H. van Werveke, Brugge en Antwerpen. Acht eeuwen Vlaamsche handel (Gent 1941); P. v. Damme, De Haven v.

Br. (Brugge, 2de dr. 1946).