Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

GROENTETEELT

betekenis & definitie

BEGRIP. Onder groenteteelt verstaat men de teelt van kruidachtige gewassen, waarvan delen in gekookte of verse toestand door de mens gegeten worden.

Tot de groenten rekent men ook keukenkruiden, zoals selderij, peterselie, bonenkruid, tuinkers.Het aantal groenten bedraagt ca 45. Zij worden verdeeld in blad- en stengel-groenten (koolsoorten, slasoorten, andijvie, spinazie, raapstelen, snijbiet, prei, witlof, rabarber, asperge en postelein); peulgewassen (erwt- en boonsoorten); vruchtgewassen (komkommer, augurk, meloen, tomaat, aardbei, aubergine, pepers); wortel-, knol- en bolgewassen (wortel, schorseneer, meiraap, knolraap, radijs, ramenas, ui en sjalot); keukenkruiden (selderij, peterselie, bieslook, venkel, dille, bonenkruid, tuinkers, dragon).

GESCHIEDENIS

Enkele gegevens duiden er op, dat reeds voor Christus’ geboorte groenteteelt in West-Azië en Egypte bestond. Bij de oude Griekse schrijvers is naast geneeskruiden ook iets over groente te vinden, terwijl in het Romeinse tijdperk eveneens groente terloops genoemd worden.

De geschiedenis over de groenteteelt in Nederland is moeilijk te achterhalen. Het oudste bericht dateert van ca 800, toen de H. Walfried om Bedum (Gr.) gronden draineerde, dijken aanlegde en groente verbouwde. Welke groente wordt niet vermeld. In de huishoudregisters van de bisschoppen van Utrecht ca 1330 wordt gesproken over olus of warmoes, pisa of erwten, poreta of bieten, cepe of uien en alleum of knoflook. De eerste groente schijnt geteeld te zijn door kloosters en kastelen op stukken bouwland door een omheining van het overige bouwland afgescheiden.

De omheining werd tuin genoemd, welke naam later op het perceel grond is overgegaan. De teelt van de gewassen diende aanvankelijk slechts voor eigen gebruik. Ga 1500 gingen ook de rijke stadsbewoners tot het gebruik van groente, als toespijs over. Zij moesten deze kopen, voor zover ze niet op eigen buitens gekweekt werden. Dit is het begin van de beroepsgroenteteelt, welke zich langzaam ontwikkelde nabij de steden. In de tweede helft van de 19de eeuw werd de uitbreiding sterker en vond zelfs enige export plaats.

Ca 1880 trad de algemene landbouwcrisis op. Toch is de groenteteelt na die tijd sterk uitgebreid onder invloed van verschillende factoren, nl.:

1. door onderzoek, onderwijs en voorlichting heeft de regering getracht de land- en tuinbouw te helpen;
2. een nieuwe wijze van verkoop. De veiling deed in 1887 in Broek op Langendijk haar intrede;
3. door de toenemende bevolking werd het voor vele boerenzoons moeilijk aan voldoende land te komen en werden dezen tuinder;
4. door opkomst van de industrie in naburige landen, vooral in Duitsland, was afzet van groente mogelijk. Met de naburige landen was snel en goedkoop vervoer mogelijk;
5. Nederland heeft een gunstig klimaat voor de teelt van groente. Het heeft veel geschikte grond en bovendien in bepaalde delen van het land een hoge grondwaterstand.

In de jaren 1914-1918 nam de vraag naar groente, zowel voor consumptie in het binnenland als voor export sterk toe. Dit had een grote uitbreiding van de groenteteelt tot gevolg. Ook na 1918 bleef de uitbreiding voortgaan, mede door omzetting van landbouw in grove tuinbouw. In 1929 trad opnieuw een afgemene wereldcrisis in. Al spoedig werden grote hoeveelheden groente onverkoopbaar. Om hieraan een eind te maken, werd in 1933 de oppervlakte aan groenteteelt geregistreerd.

In 1934 werd de teeltvergunning ingevoerd en de toegestane oppervlakte groenteteelt voor elke groenteteler met een zeker percentage beperkt. In Wereldoorlog II was de behoefte aan groente zeer groot, zodat extra teeltvergunningen werden verleend (thans voor een groot gedeelte weder ingetrokken). Zonder vergunning mogen alleen aardbeien, witlofwortels, uien en winterpeen geteeld worden. Zowel de groenteteelt op de open grond, als die onder glas, was aan een teeltvergunning gebonden. Sinds 1948 is de omvang van de teelt onder glas vrij, mits deze blijft binnen het raam van de totale teeltvergunning.

OMVANG GROENTETEELT

Na de beperkende bepalingen heeft de groenteteelt zich slechts in geringe mate kunnen uitbreiden. De totale oppervlakte aan cultuurgrond in Nederland bedroeg in 1948 2 434 000 ha, waarvan 135 727 ha bij de tuinbouw in gebruik en 50 238 ha met groente beteeld was. Dit is dus 2 pct van de totale cultuurgrond. In deze 50 238 ha zijn inbegrepen 1 836 ha groenteteelt onder glas, 2 622 ha aardbeien, 7 040 ha zaaiuien in landbouwbedrijven en 13 576 ha vroege aardappelen.

De totale agrarische productie had in 1948 een waarde van 2 439 millioen gulden, waarvan voor alle tuinbouwproducten te zamen 503 millioen gulden of 23 pct en voor groente (w.o. aardbeien, meloenen en vroege aardappelen) 227 millioen gulden of 10 pet. In gewichtshoeveelheid was de totale productie in 1948: 1 150 millioen kg, waarvan in 1948 uitgevoerd 370 millioen kg verse groenten (waarde ca 100 millioen gulden) en 23 millioen kg verduurzaamde groenten (waarde 24 millioen gulden). De uitvoer van verse groente bedraagt bijgevolg bijna 4 pct van de totale uitvoer.

Uitvoer van verse groenten vond plaats naar 23 landen en wel in volgorde van belangrijkheid: Engeland, Duitsland, België, Frankrijk, Tsjechoslowakije, Ierland en Noorwegen. De groenteteelt heeft van de verschillende takken van tuinbouw de grootste opbrengst en de grootste export. De belangrijkste groente voor de export zijn in volgorde van haar belangrijkheid tomaten, uien, komkommers, aardbeienpulp, vroege aardappelen, bloemkool, augurken, sluitkool, ingemaakte augurken en peen.

Naast de grote uitvoer staat een zeer geringe invoer. In 1948 werden 8 millioen kg groente voor een waarde van 21 millioen gulden uit België (witlof en vroege bloemkool), Egypte (uien), verder in de winter wat sla uit Spanje en Frankrijk en bloemkool uit Italië ingevoerd. Aan verduurzaamde groente werd 1,1 millioen kg ter waarde van 1,2 millioen gulden uit België (slabonen en doperwten), Italië (tomatenpurée), Amerika (blikasperges) en Frankrijk (champignons) ingevoerd.

VERSPREIDING EN CENTRA

De groenteteelt vindt vooral in het W. van Nederland plaats. In de provincies Noord- en Zuidholland komt ca 60 pct van de groenteteelt op de volle grond voor en in Zuidholland ca 80 pct van de groenteteelt onder glas. Zoals bij de andere takken van tuinbouw, kent men ook bij de groenteteelt specifieke centra. In deze centra kunnen meestal enkele gewassen als hoofdteelt aangemerkt worden. Daarnaast worden nog verschillende andere groentegewassen geteeld. De aanleiding tot zo’n centrum is verschillend: de grote afzetmogelijkheid in de onmiddellijke omgeving (steden), geëigende grond of het vele water, dat het strekelijke klimaat zachter maakt.

De centra met meer dan 100 ha groenteteelt in de verschillende provincies zijn in Groningen: Noord-Groningen, Hoogezand-Sappemeer en Paterswolde; in Drente: Hoogeveen; in Overijsel: Zwolle-IJselmuiden, Twello; in Gelderland: Lijmers, Huissen, Nijmegen en Bommelerwaard; in Utrecht: Vleuten; in Noorholland: ’t Gooi, Horstermeer, Amsterdam, Beemster, de Streek, de Langendijk en Kennemerland; in Zuidholland: de Venen, Katwijk-Rijnsburg, Westland, de Kring, IJselmonde, Hoekschewaard, Oostvoome, Ouddorp en Dirksland; in Zeeland:: Tholen en St Philipsland; in Noordbrabant: Bergen op Zoom, Breda-Oudenbosch, de Langstraat en Oost-Noordbrabant en in Limburg: Venlo en omgeving Roermond. De grootste centra hiervan met meer dan 1000 ha zijn de Langedijk, het Westland, de Kring, IJselmonde, Breda-Oudenbosch en Venlo. Het grootste centrum voor de groenteteelt onder glas is het Westland met de Kring.

BIJZONDERHEDEN OVER DE TEELT

De groenteteelt kan geschieden:

a. extensief, waarbij men gedurende het gehele jaar maar één gewas op hetzelfde land teelt (enkele teelt) of twee gewassen na elkaar (voorteelt en nateelt);
b. intensief, waarbij verschillende gewassen gedurende een gedeelte van de groeiperiode tussen elkaar staan (combinatieteelt).

Het zaad wordt maar weinig meer door de groentetelers zelf gewonnen, maar veelal uit de zaadhandel betrokken.

Sommige groenten wenst de consument in een gebleekte vorm. Witlof en asperges worden daartoe onder afsluiting van licht opgekweekt. Bij sla, witte kool en andijvie is de bladgroei zo, dat de binnenste bladeren geheel of gedeeltelijk door de buitenste van het licht worden afgesloten. Van bleekselderij is tegenwoordig een zelfblekend ras algemeen in gebruik. Prei wordt met opzet diep geplant om een lang wit onderstuk te krijgen. De eigenlijke kool van bloemkool bedekt men met een eigen blad om directe zonnebestraling te verhinderen.

De Rijkstuinbouwvoorlichtingsdienst met zijn consulenten, hoofdassistenten, assistenten en proeftuinen staat de kwekers bij in allerlei teelttechnische moeilijkheden zoals bemesting, cultuurmaatregelen en bestrijding van ziekten. Op laatstgenoemd terrein is sedert 1949 ook het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (I.P.O.) te Wageningen werkzaam.

AFZET

De verkoop van groenten vindt momenteel geheel plaats op de bekende veilingen aan groothandelaren, kleinhandelaren, conservenfabrieken en exporteurs. Het Uitvoer Controle Bureau (U.C.B.) geeft de kwaliteits- en sorteringseisen aan, waaraan de te exporteren producten moeten voldoen. Bovendien houdt zij toezicht d.m.v. haar controleurs op de naleving hiervan. De uien en de winterpeen, welke door de landbouwers worden geteeld, zijn van de veilplicht vrijgesteld.

Veel groente, vooral kas- en zomergroente, zijn producten welke snel aan bedelf onderhevig zijn. De oogst daarvan kan niet uitgesteld worden en voor het bewaren in de koelhuizen zijn deze zomerproducten, behalve bloemkool, weinig geschikt. Bij een moeilijke afzet zakken de prijzen dan ook direct snel, meestal tot ver beneden de kostprijs. Bovendien zijn in zulke perioden de producten dikwijls onverkoopbaar (ze draaien door). In 1948 is 20 195 kg verse groente of 2,6 pct doorgedraaid, hetgeen een normaal en geen verontrustend verschijnsel is. In 1933 zijn de minimumprijzen op de veilingen ingevoerd. De minimumprijs ligt nog ver beneden de kostprijs, opdat anders bij de groentetelers geen prikkel aanwezig is om tot een andere teelt over te gaan, indien voor een bepaald product in een bepaalde periode regelmatig geen afzet bestaat.

BEWAREN EN CONSERVEREN VAN GROENTE

De tijd van de oogst van de groente valt gewoonlijk niet geheel samen met de periode van de consumptie. Slechts van enkele groenten (sla, selderij) is aanvoer het gehele jaar mogelijk. De grootste productie vindt plaats in de zomer en een geringe in de winter (bijv. witlof, boerenkool, spruitkool en prei). Toch is over het gehele jaar de consumptie van groente vrij constant. Om in de schaarse tijd over groente te kunnen beschikken wordt ze in haar geoogste vorm als stapelproduct, bijv. kool, kroten, schorseneren, wortelen en koolrapen óf in gesteriliseerde, óf in gedroogde óf in diepgevroren vorm bewaard.

Het bewaren geschiedt voor kroten, schorseneren, winterpeen in kuilen, welke tegen vorst beschermd worden door een dek van riet of stro en daarover aarde. Zeer bekend is het bewaren van sluitkool in koolschuren (koolboeten) in de kop van Noordholland.

Het conserveren van groente gebeurde vroeger in het zout in vaten, bijv. snijbonen, andijvie, augurken door de tuinders zelf of door zouterijen. Nog worden grote tot belangrijke hoeveelheden augurken, zilveruien, andere uien, spersiebonen, snijbonen, bloemkool en andijvie in het zout ingemaakt. Een zeer belangrijke vorm van verduurzamen is de sterilisatie, waarvan de Fransman Appert (1750-1841) de eigenlijke grondvester is. De groenten worden schoongemaakt, gewassen, zonodig gesneden, gekookt, soms nog geblancheerd, bijgekleurd en dan steriel in glas, maar meer nog in blik bewaard. Gesteriliseerd worden vooral doperwten, spinazie, tomaten, spersiebonen, snijbonen, spekbonen, pronkbonen, peen, augurken en andijvie.

Het drogen vindt geen grote toepassing, gewoonlijk wordt de groente taai. In Wereldoorlog I en II is het wel toegepast. Gedroogd worden vnl. peen, sluitkool, boerenkool, selderijblad, uien en wat spersiebonen, prei en keukenkruiden.

Zuurkool is afkomstig van witte kool, waaraan soms wat savoye kool is toegevoegd.

Ingevroren worden verschillende groenten, maar speciaal doperwten, spinazie, spersiebonen, snijbonen, bloemkool en peen.

Tot tafelzuren worden augurken, uien en bloemkool verwerkt. Tomaten worden ook verwerkt tot tomatensap, tomatenpulp en tomatenketchup.

In 1948 werden 121 084 000 kg verse groente, excl. aardbeien en meloenen, dus ca 10 pet, door de industrie verwerkt waarvan 45,2 pct gesteriliseerd, 20,2 pct zuurkool, 15 pct gedroogd, 13,4 pct gezouten, 3,7 pct ingevroren en 2,5 pct op andere wijze verwerkt.

Het verbruik van verse groente was met inbegrip van aardbeien en meloenen in 1948 per hoofd van de bevolking 54,14 kg en 9 kg verduurzaamde groente (uitgedrukt in vers product). Dit is enkele kilogrammen minder dan in 1946 en 1947, maar tezamen 8 kg meer dan in 1938. Tussen gemiddeld 4 en 5 kg per hoofd van de bevolking lag in 1948 het verbruik van andijvie, bloemkool en peen; tussen 3 en 4 kg het verbruik van sla; tussen 2 en 3 kg het verbruik van knolrapen, rode kool, savoye kool, uien en witlof; tussen 1 en 2 kg het verbruik van slabonen, komkommers, kroten, spinazie, spruitkool, tomaten en beneden gemiddeld 1 kg per hoofd van de bevolking ligt het verbruik van de andere groenten. Ter vergelijking kan dienen, dat in Engeland in 1948^49 het verbruik 52 kg per hoofd van de bevolking is geweest en dat dit 3,5 kg meer is dan in 1939.

De groenten bevatten ca 90 pct water, zeer weinig eiwitachtige stoffen, weinig vet, maar veel celstof, soms zetmeel, meer dextrine en suiker.

In bijgaande lijst van het Voorlichtingsbureau van de Voedingsraad is de voedingswaarde van de voornaamste groentengewassen aangegeven.

IR G. W. VAN DER HELM

Lit.: G. M. v. d. Slikke, Beknopt leerboek der Groenteteelt (1948); A. J. Veikley, Groenteteelt voor de volle grond (1948); Tuinbouwgids, wordt jaarlijks uitgegeven door afd. Tuinbouw van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening; J.

G. W. Ignatius en H. L. Boogaard, Het verbruik van groenten fruiten vroege aardappelen in Nederland in de jaren 1934 t/m 1939 nr 41 Mededelingen van de Tuinbouw voorlichtingsdienst (1946); A. K.

Zweede, De verwerking van tuinbouwproducten en hun voedingswaarde. Landbouw Tijdschrift (Oct.-Nov. 1946); B. K. Boom, Onze Groentegewassen en Keukenkruiden, hun geschiedenis en cultuur, artikelenreeks in het weekblad van de Kon. Mij voor Tuinbouw en Plantkunde, te beginnen 5 Jan. 1950. Vakbladen: Groenten en Fruit, weekblad van de Tuinbouwveilingen in Nederland.

Uitgever Centraal Bureau; De Tuinderij, weekblad, uitgever G. Misset, Doetinchem; De Groothandel in Aardappelen, Groenten en Fruit, weekblad, uitgever C. Misset, Doetinchem; Centraal Orgaan voor de Handel in Aardappelen, Groenten en Fruit, weekblad, uitgever C. Misset, Doetinchem.

< >