(cucumis sativus L.) behoort tot de familie der komkommerachtigen of Cucurbitaceeën. Het is een éénjarige plant met slappe vertakte stengels. De plant draagt mannelijke en vrouwelijke bloemen en is dus éénhuizig.
De teelt geschiedt geheel op de volle grond. Begin Mei worden de zaden ter plaatse gelegd (Venlo) of plantjes uitgezet (Venen). De rijafstand bedraagt 1,25 m à 1,65 m, terwijl de afstand op de rij 40 à 45 cm is. De augurken verlangen vooral in haar eerste groeiperiode enige beschutting. Zij worden dan ook algemeen gecombineerd en wel met stambonen (Vroege Wagenaars) of stamerwten rond Venlo, met rijserwten in de Venen en met tuinbonen in de Beemster. De augurkenplant vertakt zich nogal, zodat na enige tijd het veld geheel volgelopen is.
De oogst vindt plaats in Juli, Aug. en Sept. Er wordt grof (Venen, Beemster) of fijn (Venlo) geplukt, d.w.z. de augurk wordt op verschillende grootte geoogst. Dit hangt samen met de grondsoort en de afzetmogelijkheid. Op vochtige, vruchtbare grond (Venen) geeft een fijne pluk een zó welig gewas, dat de kans op schimmelziekten groot wordt. De vruchten moeten groen van kleur en van normale dikte en vorm zijn en bovendien vrij van stippel („schimmelplekjes”). De sortering geschiedt naar grootte en wel I of fijn met 90-100 stuks per kg, II of fijn-basterd met 40-45 stuks per kg, III of basterd met 20-25 stuks per kg, IV of grof met 7-14 stuks per kg en V of bommen met ten hoogste 7 stuks per kg.
De vruchten met stippel, voor zover dit niet erg is, mogen wel verkocht worden, maar apart en in andere sortering. De opbrengst per ha bedraagt bij fijn plukken 13 000 kg en bij grof 30 000 kg.Veel wordt de Venlose niet-plekker geteeld, welke, zoals de naam aangeeft, vrij zou zijn van plekken of stippel, veroorzaakt door een schimmel (vruchtvuur). Hieruit zijn de Baarlose niet-plekker en de Overvloed geselecteerd, welke nog minder last van vruchtvuur hebben en waarvan de teelt dan ook toeneemt. Bovendien is de laatste jaren ook de Delikatess (Baldur Delikatess) geteeld, omdat deze behalve onvatbaar voor vruchtvuur ook minder vatbaar voor mozaïekziekte is. De oude scherpe rassen met veel doorntjes op de vruchten zijn practisch verdwenen, omdat deze nogal gevoelig voor vruchtvuur waren. Bovendien zijn de tegenwoordige gladde rassen beter geschikt voor vervoer in verse toestand, omdat de doorntjes de vruchten kunnen beschadigen.
De belangrijkste ziekten van de augurk zijn vruchtvuur, (cladosporium cucumerinum) en de verwelkingsziekte, welke òf door een mozaïekvirus òf door een schimmel veroorzaakt wordt. Nog andere ziekten komen voor o.a. spint, bladvuur en meeldauw. Voor bestrijding, zie plantenziekten.
De totale productie bedroeg van 1935-1940 gemiddeld per jaar 18 millioen kg. Als gevolg van de ernstige ziekten is de teelt na 1940 sterk teruggelopen. Verse augurken worden in Nederland practisch niet gegeten. Van 1935-1939 werd gemiddeld per jaar 8 mill. kg vers naar Duitsland geëxporteerd en wel vnl. de grove sortering. De rest werd in vaten gezouten of in zuur gelegd. Van deze verwerkte augurken werd in hetzelfde tijdvak gemiddeld 9 mill. kg per jaar geëxporteerd en wel hoofdzakelijk naar Engeland. Import vindt practisch niet plaats.
IR. G. W. VAN DER HELM.