(Cucumis sativus) behoort tot de familie van de Cucurbitaceeën. De plant is eenjarig, heeft lange slappe stengels en trosjes gele bloempjes in de oksels van de bladeren. Zij heeft afzonderlijke mannelijke en vrouwelijke bloemen (éénhuizig) en vertoont parthenocarpie,d.w.z. zonder bevruchting ontstaan toch vruchten, echter zonder zaad.
De Rassenlijst voor Groentengewassen geeft een uitvoerige beschrijving van verscheidene rassen. De vrucht is groen, geel of wit en wordt in onrijpe toestand gegeten. De plant is afkomstig uit Indië. Ze wordt in Nederland vnl. geteeld onder platglas (d.i. in bakken), in mindere mate in kassen en door particulieren wel op de volle grond. Het is daarom nog een tamelijk jonge teelt.De komkommers vormen een zeer belangrijk groentengewas. In 1948 werd 336 ha beteeld en 31½ millioen kg voor ruim 11 millioen gulden aan de veilingen aangevoerd. Hiervan werd in 1948 15½ millioen kg in verse toestand en 27 000 kg bevroren, tegen 30 à 45 millioen kg per jaar tussen 1930 en 1940, geëxporteerd. De export vindt vnl. plaats naar Duitsland en in slechts geringe mate naar Engeland, België, Frankrijk en andere landen.
Geëxporteerd worden hoofdzakelijk groene en een geringe hoeveelheid witte komkommers. De Nederlandse afnemers in het Midden-Westen van het land verlangen gele en in de rest van het land vnl. witte komkommers. Zij menen, dat de groene niet rijp zijn. Het verbruik van groene neemt evenwel toe. De aanvoer begint in Mrt met kaskomkommers en eindigt in Oct. met late bakkomkommers.
Het grootste teeltcentrum is de Kring (Delft, Pijnacker, Berkel, Rotterdam, Loosduinen, Veur-Leidschendam). Verder is de teelt van betekenis in Zwijndrecht, Amsterdam en Hoogezand-Sappemeer. Kaskomkommers worden vnl. in Loosduinen geteeld.
De groene komkommers verlangen een hogere temperatuur dan de gele en witte. In kassen worden daarom alleen groene geteeld. Dit zijn speciale kassen, veelal in een complex gebouwd, van 4,30 m breedte, 2,65 m nokhoogte, i m hoogte onder de goot en voorzien van een zware verwarming nabij het grondoppervlak om een temp. van 20 gr. C. (68 gr. F.) te kunnen handhaven.
Met het zaaien en opkweken van de planten wordt reeds van half Nov. af begonnen in een zwaarder verwarmde kas bij ca 28 gr. G. in potten. Na 4-7 weken hebben deze planten 5-6 bladeren en worden dan op de blijvende plaats in de kassen uitgezet. De hoofdrank van de komkommerplant wordt langs de glaswand naar boven geleid en daar getopt. De zijranken worden op 2 bladeren getopt en aangebonden evenals de later gevormde zijranken.
Het gewas kan door veel ziekten worden geplaagd. De meest voorkomende ziekten zijn fusarium-verwelking, spint, vruchtvuur, rankenrot en slaapziekte. Fusarium-verwelking, veroorzaakt door een fusarium-schimmel, wordt tegengegaan door het stomen van de grond of door de komkommerplant op de resistente onderstam F (Cucurbita ficifolia) te enten. Spint wordt bestreden door een behandeling met parathion of azobenzeen. Vruchtvuur is tegen te gaan door een temperatuur boven 32 gr. G. in de bak; naar een chemisch middel wordt gezocht. Rankenrot wordt tegengegaan door ruim snoeien en veel luchten. Tegen slaapziekte, veroorzaakt door een Verticillium-schimmel, wordt de grond gestoomd.
IR. G. W. VAN DER HELM
Lit.: G. M. v. d. Slikke, Beknopt leerboek der Groenteteelt, 4de dr. (Groningen 1948); J. M. Riemens, Groenteteelt onder glas (Groningen 1950); Rassenlijst voor groentengewassen.