Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SELDERIJ

betekenis & definitie

(Apium graveolens, fam. Umbelliferen of Schermbloemigen) is een tweejarige plant met glanzende, gevinde drietallige bladeren en in het tweede jaar een bebladerde stengel met kortgesteelde schermen van groenachtige, witte bloempjes.

De plant komt op zilte moerasachtige plekken in het wild voor. In de groenteteelt onderscheidt men drie vormen, nl. de snijselderij, de bleekselderij met bleke, sterk ontwikkelde bladstelen en de knolselderij, waarvan de wortels tot een knol zijn uitgegroeid.

Snijselderij
(struikselderij of bosselderij) wordt in Nederland gedurende het gehele jaar geteeld. Men begint in Febr. onder glas te zaaien en poot de jonge planten in Mei buiten uit. Van eind Mrt tot in Mei wordt buiten gezaaid, waarvan men eveneens de jonge planten buiten uitzet. In Juni-Juli buiten gezaaid, worden de plantjes in de bakken uitgeplant om tegen de winter deze met glas af te dekken. In Sept. kan ook ruim onder glas gezaaid worden zonder de planten te verpoten. Door deze opeenvolging kan gedurende het gehele jaar geoogst worden.

Bij de oogst worden enkele planten met wortels er aan tot een bosje samengebonden voor verkoop. De winterteelt is het belangrijkst, omdat snijselderij vooral gebruikt wordt als toekruid in soep. De teelt vindt vnl. plaats rond de steden, vooral in het Westland, IJselmonde, rond Amsterdam, Utrecht, Leiden, Venlo, Breda en in IJselmuiden. Als rassen zijn Amsterdamse Fijne Donkergroene, Westlandse Fijne en Gewone Snij in gebruik. Een eventueel optredende bladvlekkenziekte, veroorzaakt door een schimmel, kan met een koperhoudend middel bestreden worden.



Bleekselderij
(Ap. graveolens var. dulce) wordt in Mrt/Apr. onder glas gezaaid en in Juni uitgeplant op afstanden van 50 à 65 ✕ 40 cm. De teelt geschiedt om de geelgroene bladstelen. Tegenwoordig gebruikt men zelfblekende rassen, zoals Goudgele Zelfblekende, Golden Plume, Grove Bleek en Ras van Senten. Om het bleken nog te bevorderen worden ze òf nauw geplant òf in greppeltjes geplant òf wordt de hoek met planken omgeven. Ook bij bleekselderij kan de bladvlekkenziekte schade veroorzaken. In Sept.-Oct. worden de struiken geoogst.

De teelt vindt vooral plaats in Veur en in mindere mate in Loosduinen, Vinkeveen en Vleuten. Vooral de conservenindustrie neemt veel af. In Nederland wordt bleekselderij weinig, in België, Frankrijk, Engeland en Amerika meer als groente gegeten.



Knolselderij
(Ap. graveolens var. rapaceum) wordt geteeld om de knol, welke veel in soep wordt gebruikt. Bij gebrek aan snijselderij worden ook wel de bladeren voor toekruid aangewend. In Febr.-Mrt wordt onder glas gezaaid, dan meestal verspeend en na afgehard te zijn in Juni buiten uitgeplant op afstanden van 45 ✕ 35 à 45 cm. Als rassen gebruikt men Prager Reuzen, Eureka en Venlose Grote Knol. Ook hier kan de reeds eerder genoemde bladvlekkenziekte optreden. De schurftziekte van de knol wordt eveneens veroorzaakt door een schimmel, welke alleen door zaadontsmetting te voorkomen is.

In de herfst worden de knollen gerooid, vaak in een diepe bak al of niet met blad er aan bewaard en regelmatig in de winter verkocht met of zonder een kroontje van bladeren. De teelt vindt vooral plaats in de omgeving van Venlo, rond Barendrecht en Zwijndrecht, in de Langstraat en in Kennemerland.

Jaarlijks wordt ca 7 millioen kg voor ca 1,5 millioen gld. aan selderij-producten geveild. Het verbruik bedraagt in Nederland 0,3 à 0,5 kg per persoon. Een geringe uitvoer vindt plaats. De verwerking en wel het conserveren van bleekselderij en het drogen van snij- en knolselderij is van meer betekenis.

IR G. W. VAN DER HELM

In België kent men twee soorten, de bladselderij en de raapselderij. De eerste heeft uitsluitend vezelige wortels; bij de raapselderij daarentegen heeft zich tussen de bladstelen en de vezelige wortels een dikke vlezige wortel gevormd in de vorm van een raap.

In de bladselderij heeft men twee rassen; het ene heeft volle vlezige stelen en het andere holle stelen. Dit laatste is beter bestand tegen de koude.

Van de bladselderij met volle stelen is het hoofdzakelijk de witte selderij met planten van 60 à 80 cm lengte, die geteeld wordt. Deze geeft een hoge productie. Hij wordt hoofdzakelijk in de streek rond Mechelen verbouwd, terwijl de raapselderij veelal rond Luik wordt geteeld. Als de meest winterharde selderij wordt de Wevenselderij gekweekt die veel overeenkomst vertoont met Hollandse snijselderij. De bladselderij wordt gekweekt onder koud glas en in de open lucht. De raapselderij wordt alleen in de open lucht geteeld.

In België worden 100 à 200 ha selderij verbouwd. De im- en export verhield zich in de jaren 1948-1951 als volgt:

Jaar Import Export

In ton In 1000 frs In ton In 1000 frs

1948 136 551 340 1536
1949 721 2437 180 1242
1950 906 5188 182 1540
1951 328 907 107 1461

< >