Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Albert-kanaal

betekenis & definitie

is de naam van de kanaalverbinding tussen Luik (industriegebied) en de haven van Antwerpen via het Kempense kolenbekken, welke is aangelegd tussen 1930 en 1939 en is genoemd naar Albert, koning der Belgen. Het doel van de aanleg was:

1. (economisch en politiek) een geheel op Belgisch grondgebied gelegen scheepvaartverbinding van hoog potentieel te scheppen tussen het industriegebied van Luik en de Antwerpse haven;
2. (strategisch) het gat in de verdedigingslinie te dichten tussen het plateau van Herve en de Kempen tegenover een eventueel te vormen Duits bruggenhoofd bij Maastricht, en een kunstmatige hinderpaal te scheppen welke de Maas, natuurlijke hinderpaal, verdubbelde.

Economisch, politiek.

De bestaande kanalen, die de grote handelshaven van Antwerpen binnen het bereik brachten van het industriecentrum van Luik, waren oud en niet meer voldoende om het hoofd te bieden aan het steeds toenemende vervoer. Zestien dagen waren inderdaad gemiddeld nodig om de afstand af te leggen tussen die twee steden. Het vrachtloon was derhalve hoog en het verkeer had overigens zijn maximum bereikt. Het Albert-kanaal nu kwam in hoge mate de verbinding verbeteren tussen de twee centra en eveneens de verbinding tussen de Belgische havens en haar achterland. Economisch gesproken, eindigt de Maas nu te Antwerpen, vermits het Albert-kanaal de Maas eigenlijk verlengt tot Antwerpen. Aan de Maas werden ook belangrijke verbeteringswerken uitgevoerd en andere zijn ontworpen.

Sedert 1918 wordt er in Belgisch Limburg een nieuw kolenveld ontgonnen, dat zich over 1800 km2 uitstrekt. Het Albert-kanaal is de ideale verkeersweg voor deze Limburgse kolenmijnen.

Op politiek gebied, anderzijds, moest het Albertkanaal de repliek zijn van het Julianakanaal, dat destijds door Nederlands Limburg werd aangelegd.

Het kanaal, totaal 129,6 km lang, neemt zijn oorsprong te Monsin, aan de Maas, even beneden Luik, loopt evenwijdig met de stroom tot Klein-Ternaaien, waar twee sluizen het in verbinding stellen met het Nederlandse gedeelte van het kanaal Luik-Maastricht; het volgt dan de Nederlandse grens tot Briegden, waar een aftakking het verbindt met het Zuid-Willemskanaal te Neerharen. Dan, over Eigenbilzen en Genk loopt het naar Hasselt, vanwaar het, tot Kwaadmechelen, het oude Vertakkingskanaal naar Hasselt vervangt; van daar ten Z. van Herenthals, waar het verbonden is met de Verbindingsvaart van de Maas met de Schelde (thans genaamd Kanaal Bocholt-Herenthals), richt het zich langs Viersel naar Antwerpen. Te Viersel gaat een vertakking over Lier naar Duffel, ter verbinding van het kanaal met de Schelde langs de Kleine Nete, de Beneden Nete en de Rupel. Aldus zal het Maas- en het Limburgs kolenmijnverkeer, dat bestemd is voor de beide Vlaanderen en de haven van Gent, de dokken van Antwerpen niet moeten doorvaren.

Aan zijn oorsprong te Luik bevindt het Albertkanaal zich op het peil (+ 60), het eerste sluizencomplex te Diepenbeek (10,10 m verval), het vierde te Kwaadmechelen (10,00 m verval), het vijfde te Ooien (10,00 m verval) en het zesde te Wijnegem (5,70 m verval). Het totaal verval bedraagt dus 56 m, over een lengte van 129,6 km. Ieder der zes sluizencomplexen bestaat uit twee grote sluizen van 136 X 16 men een kleine van 55 X 7,5 m, uitgezonderd te Wijnegem waar het complex één grote en één kleine omvat. Het normale dwarsprofiel van het kanaal is 5 m diep op de as, 4,70 m aan de kanten, 30 m breed bij 2,50 m diepgang en 151 m3 natte oppervlakte. De helling van de taluds hangt af van de aard van het terrein. Een oneffenheid van 2 m breedte op 1,50 m onder het watervlak, beschut de taluds tegen de golfslag. Boven de oneffenheid zijn de taluds bekleed, meestal met een glooiing in gemetselde blokstenen of in betonplaten.

Het kanaal is aangelegd voor schepen van 2000 ton, maar is vooral gebouwd voor een snel en economisch verkeer met schepen van 1350 ton. Het heeft geen verdeelpand, zodat de voeding geheel met Maaswater kan geschieden, hetgeen is toegestaan bij uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 28 Juni 1937. Er bevinden zich binnenhavens te Monsin, te Hasselt, Genk, Zolder en Beringen. Deze laatste drie zijn bestemd voor de nabijgelegen kolenmijnen. Een merkwaardigheid van het kanaal is de belangrijke insnede van Gaster, welke begint juist daar waar het kanaal ombuigt om de Nederlandse grens te volgen, bij Ternaaien. De lengte van de ingraving bedraagt 1300 m en haar grootste diepte tussen peil 120 en peil 55 (bodem van het kanaal): 65 m.

Daar moesten 25 millioen m3 worden uitgegraven.

De taluds in het krijt hebben een helling van 1/4 op de Z.W.-oever en 3/10 op de tegenovergestelde oever. De taluds zijn trapsgewijze aangelegd, elke trede heeft 10 m hoogte en een breedte van 1 tot 1,50 m. Een tweede ingraving is die van Vroenhoven-Veldwezelt en een derde bevindt zich te Eigenbilzen. Deze laatste is van gans andere aard en het verwezenlijken ervan bood grote moeilijkheden, gezien de aard van de grond. Na langdurige studie werd de moeilijkheid overwonnen door het aanleggen van zeer platte taluds 16/4, voorzien van een bijzonder draineersysteem, dat goed voldeed.

De werken van het Albert-kanaal werden begonnen op 31 Mei 1930 in aanwezigheid van Koning Albert, en het kanaal werd in dienst gesteld in Juli 1939. Het aanleggen van het kanaal vergde aan grondverzet 68 300 000 m3 aan uitgravingen en 17 100000 m3 aan aanvullingen, dus totaal 85400000 m3 aan grondwerk, het gebruik van 481 000 ton cement en van 40 000 ton staal. De uitgaven waren geschat op 2 200 000 000 fr.

G. DUYCKERS

Lit.: Mededelingen in het Weekblad De Ingenieur, Jrg. 1931, no. 10; 1932, no. 39; 1933» no. 20; 1934» no. 36; 1935, no. 15; 1936, no. 41; 1938, no. 19; 1946, no. 25; A. Delmer, Le Canal Albert (2 dln, Paris 1939).

Strategisch.

Voor 1940 was het Albert-kanaal de strategische sluitsteen tussen de vestingcomplexen Luik-Eben Emael en Antwerpen. Op 10 Mei 1940, dus reeds op de eerste dag van het offensief in het Westen (z Wereldoorlog II), forceerden de Duitsers de overgang over het kanaal. Op 6 Sept. 1944 wisten zij de Anglo-Amerikaanse opmars door Frankrijk en België aan dit kanaal voorlopig op te vangen. Op 16 Sept. trokken de Engelsen echter over het kanaal heen. De Duitsers wilden achter de Belgische kanalen standhouden, om daardoor in staat te zijn — via Noord-Brabant — de verbinding met Zeeland te handhaven, waardoor de geallieerde pogingen, de Schelde te openen, teneinde het vrije gebruik over de onbeschadigde haven van Antwerpen te krijgen, zo goed mogelijk konden worden belet (z Wereldoorlog II).

MAJ. B. KONING.