Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HAVEN

betekenis & definitie

is een tegen stroom, golven, wind en ijsgang meer of minder beschutting gevende en voor schepen toegankelijke wateroppervlakte. Waar, bij voldoende diepte, goede ankergrond (klei, kleiig zand e.d.) wordt aangetroffen, zodat schepen er veilig voor anker kunnen gaan, pleegt men de naam rede te gebruiken.

Van een open rede spreekt men, wanneer bijv. zandbanken voor een rustig watervlak zorgen, of wanneer bij aflandige wind onder de kust een beschutte ligplaats wordt gevonden. Van een gesloten rede is sprake, wanneer door eilanden, landtongen of voorgebergten een meer volkomen bescherming van de ankerplaatsen wordt verkregen. Met behulp van kunstwerken (golfbrekers en pieren) ontstaan kunstmatige reden (bijv. de buitenhaven van IJmuiden). Een rivierrede treft men bijv. aan op de Nieuwe Maas te Rotterdam.Zodra een rede niet alleen veilige ligplaats voor schepen biedt, doch tevens meer of mindere accommodatie voor het laden en lossen der schepen, voor het opslaan der goederen, voor het innemen van levensen scheepsbehoeften, voor het, zo nodig, ondergaan van herstellingen enz., spreekt men van een haven. Men kan de zeehavens onderscheiden van de binnenscheepvaarthavens.

Ofschoon de meeste zeehavens in eerste aanleg natuurlijke havens waren, heeft de snelle ontwikkeling van het scheepvaartverkeer steeds meer kunstwerken nodig gemaakt. De modernste havens zijn dan ook geleidelijk grotendeels in kunsthavens veranderd (Amsterdam, Antwerpen, Rotterdam, Londen, Hamburg, Marseille, New York enz.).

Naar de geografische ligging kan men de zeehavens onderscheiden in

eilandhavens (bijv. Singapore, Hongkong);

kusthavens (natuurlijke kusthavens: Genua, Napels, kunstmatige kusthavens: IJmuiden, Scheveningen, Zeebrugge);

mondingshavens (aan de monding van rivieren of van zeeinhammen gelegen als vooruitgeschoven posten: Vlissingen, Den Helder);

rivierhavens (zover mogelijk binnenwaarts gelegen: Hamburg, Bremen, Rotterdam, Londen enz.);

kanaalhavens (Amsterdam, Manchester, Gent). Getijdehavens (of vloedhavens) zijn die, welke voor de grote schepen alleen bij vloed bereikbaar zijn. Ten einde de schepen een voldoende diepe ligplaats te waarborgen en het verschil tussen kade en waterspiegel niet te veel te doen uiteenlopen, moeten vele van zulke vloedhavens van door sluizen afgesloten havenbekkens (of dokken) gebruik maken (Antwerpen, Londen, Bremen).

Naar de functie onderscheidt men o.m.

nood- of vluchthavens, waarin binnenvallende schepen alleen toevlucht zoeken bij storm of ijsgevaar; orderhavens, waar schepen binnenlopen in afwachting van het bericht van de definitieve bestemming van hun lading (door de radio hebben ze aan betekenis verloren); voorts bunkerhavens voor brandstofvoorziening,

quarantainehavens, vissershavens. Vishavens zijn moderne havens, die speciaal erop ingericht zijn veel met vis beladen vissersvaartuigen te ontvangen en de vis snel te verzenden (afslag, spoorwegaansluiting, ijsfabrieken).

Mijnhavens, kolenhavens, ijzerertshavens, phosphaathavens, salpeterhavens dienen in het bijzonder voor de afvoer van delfstoffen. Oliehavens, die dienen om de uit het achterland per tankwagen of door pijpleidingen aangevoerde aardoliën te verschepen, zijn ingericht met vele ,,tanks” voor de opslag der olieproducten en veelal met industriële bedrijven voor de raffinaderij.

Van stapelhavens spreekt men, wanneer de koopmansgoederen er in afwachting van de verdere verhandeling worden opgeslagen; zij hebben gewoonlijk een belangrijke eigen handel (Amsterdam, Antwerpen, Londen, Lissabon, Zanzibar, Singapore, Djakarta, Hongkong). In het algemene handelsverkeer wordt de invoer van allerlei koopmansgoederen veelal op bepaalde hoofdhavens geconcentreerd, van waaruit de handelsartikelen, hetzij in het achterland, hetzij in de omgevende landen, worden gedistribueerd; men spreekt dan van distributiehavens. Voor de uitvoer van de producten van belangrijke landbouwstreken wordt behalve van deze havens van seizoenhavens, verzamelhavens of collecterende havens, gebruik gemaakt. Deze zijn dan in het bijzonder voor haar agrarische export ingericht (graanelevatoren, houthavens), die alleen in bepaalde tijden des jaars om een grote hoeveelheid scheepsruimte vraagt.

Wanneer de zeehavens ten aanzien van de te laden en te lossen goederen een betrekkelijk geringe eigen handel (doorvoerhandel) hebben, spreekt men ook wel van transitoverkeer en transitohavens (of doorgangshavens). Van aanloophavens spreekt men, wanneer de vooruitgeschoven kustligging aanleiding geeft tot een gemakkelijk aanlopen van passerende schepen, zodat met weinig extra kosten betrekkelijk kleine partijen koopmansgoederen kunnen worden afgegeven of opgenomen. In vele zeehavens hebben zich grote industriële bedrijven gevestigd, die aan dergelijke industriehavens een bijzonder karakter geven en daaraan ook weer een grotere stabiliteit in het economisch leven en in het scheepvaartverkeer vermogen te verzekeren.



Veerhavens
dienen gewoonlijk alleen als beginen eindpunten van geregelde stoombootdiensten over zeestraten en hebben dan goed aansluitende sneltrein- en goederentreinverbindingen (Vlissingen,

Hoek van Holland, Oostende, Harwich). Havens die door de grote verscheidenheid van scheepvaartverbindingen een groot deel der aarde ontspannen met haar betrekkingen pleegt men wel wereldhavens te noemen.

Het is duidelijk, dat zeer vele havens de functies van onderscheidene bovenvermelde haventypen in zich verenigen. In het bijzonder bij de handelshavens onderscheiden wij een commerciële functie, een regionale (of transito-) functie en een industriële functie. De commerciële en de industriële functie, die grotendeels voortspruiten uit het eigen initiatief van haar bewoners en die door de (stapel-) markt en door het bedrijf nauw aan de haven verbonden zijn, kennen daaraan een meer actieve rol toe. Anders is het bij de regionale functie; daarbij is de haven in zoverre passief, dat zij geen zeggenschap heeft over de aard, de omvang en de richting van het daarbij betrokken goederenverkeer.

In een goede handelshaven moet snel en doelmatig kunnen worden geladen en gelost en ook herstellingen en het bunkeren van kolen of olie moeten goedkoop en vlug kunnen geschieden. Daarom moet men er behoorlijke los- en laadinrichtingen aan goede kademuren vinden; loodsen, pakhuizen en spoorwegvervoer zijn heden ten dage voor een goed ingerichte haven onontbeerlijk. Cargadoors*, stuwadoors, verzekeringsagenten (z verzekering), banken, vemen, expediteurs, arbeidsbeurzen (of werfkantoren) voor zeelieden en nog vele andere bedrijven en instellingen verlenen voor allerlei diensten hun bemiddeling. Met het oog op de in- en uitvoerrechten worden de goederen, waarvan onmiddellijke invoerrechten moeten worden betaald, gescheiden van die, waarover eerst na enige tijd zal worden beschikt. Daardoor zijn de belastingvrije opslagplaatsen of entrepots en op groter schaal de vrijhavens ontstaan. Soms is een gedeelte van een zeehaven als vrijhavenzone ingericht (Hamburg, Kopenhagen), soms ook is de gehele haven vrijhaven (Hongkong).

Met het oog op het toezicht en de samentrekking der douanediensten kunnen een beperkt aantal havens voor het buitenlands handelsverkeer worden aangewezen; de overige havens dienen dan uitsluitend de binnenlandse kustvaart. Zo werden bijv. in de 19de eeuw in Japan, China en Korea bepaalde havens voor de buitenlandse handel geopend; men noemt deze verdragshavens.

Inrichtingen waar schepen hersteld en uitgerust kunnen worden, zoals droogdokken, drijvende dokken en scheepswerven, mogen in een grote haven niet ontbreken. Ook een eigen luchthaven behoort tot de noodzakelijke aanvullingen van de moderne grote zeehaven.

Natuurlijke havens zonder kunstwerken vindt men weinig; bijna overal heeft men havendammen (z havenhoofd). De grootte der rede regelt zich meestal naar het aantal schepen, dat er voor anker liggen moet. Wat de bouw der golfbrekers betreft, z golfbreker.

Door de haveninvaart komt men in het eigenlijke havenbekken. De schepen worden in het bekken aan verankerde drijvende tonnen (ankerboeien) en dukdalven of aan de scheepsringen en palen der kademuren bevestigd. Sleepboten en roeiers zijn bij het manoeuvreren in de havens behulpzaam. Tot het laden en lossen dienen de op de kaden opgestelde kranen, elevatoren, kolentips en soortgelijke toestellen tot lossen en laden (z hefwerktuigen).



Rivierhavens
dienen voor het binnenvaartverkeer en tot bescherming der binnenschepen bij hoog water en ijsgang (vluchthavens). Zij zijn door stenen dammen van de rivier gescheiden of geheel nieuw gegraven en ingericht (Duisburg, Mannheim, Straatsburg).



Luchthavens
zijn in de moderne tijd ontstaan. De luchthavens voor de burgerluchtvaart hebben ten doel de vliegtuigen een veilige landingsgelegenheid en alle gewenste accommodatie voor personen-, goederenen postverkeer te bieden (z luchthavens en luchtvaart).

Om de orde te handhaven heeft men in iedere haven havenpolitie. Een havenmeester heeft te zorgen voor de goede organisatie van de haven.

PROF. W. E. BOERMAN

Lit.: P. de Rousiers, Les Grands Ports de la France (1912); A. Rühl, Die Typen der Häfen nach ihrer wirtschaftlichen Stellung (Zeitschr. d. Gesellsch. f. Erdk., Berlin 1920); C. L. van Balen, Les Transports maritimes (1926); K. Hassert, Allgemeine Verkehrsgeographie (1931); W.

E. Boerman, Over de vestiging van industrieën in de nabijheid van zeehavens en over econ. geogr. standplaatsonderzoek (Tijdschr. v. Econ. Geogr. 1931); A. J. Sargent, Seaports and Hinterlands (1938); Haventechniek.

Voordrachten Eerste Intern. Congres over Haventechniek (Antwerpen 1949); ,,De Nederlandsche Zeehavens”, uitg. v. Het Alg. Publiciteitskantoor te Amsterdam 1950; Jubileum-handb. v. d. Vereen, v. Vlaamsche Ingenieurs, 1928-1948, gewijd aan haventechniek; Building the Navy’s Bases in World War II, by U.S.

Government Printing Office (Washington 1947); J. Courtot, Economie der moderne havens (Antwerpen 1948).

< >