Nederlands schrijver (Kralingen 23 Oct. 1869 - ’s-Gravenhage 3 Mrt 1945), bezocht de Machinistenschool te Hellevoetsluis, was enige tijd werkzaam in de fabriek van zijn vader, ging daarna in de journalistiek te Rotterdam. Uit die tijd dateren zijn eerste liedjes en tekeningen.
Hij maakte „rijmpjes” op bepaalde typen en illustreerde deze. Als illustrator werkte hij ook voor het buitenland. Hij toonzette zelf zijn liedjes en te zamen met zijn vrouw Cees Speenhoff optredend, is hij vele jaren zeer gevierd geweest in de wereld van het cabaret, waaraan hij een eigen niveau gaf. Hij gold als Nederlands populairste troubadour.Zijn eerste optreden viel samen met de periode waarin het arbeidersprobleem bij velen ook een belangrijk gevoelsprobleem wekte en kunst voor en over het volk een actueel ideaal werd. Als cabaretzanger bleef Speenhoff vooral de zanger van het levenslied naar Frans voorbeeld; niet zonder idealisme streefde hij naar volkstoneel. Hij beschikte over een merkwaardige taalvirtuositeit, eenvoudig, soms lichtelijk sentimenteel romantisch gevoel, ironie en spot. Hij schreef o.a. een 12-tal toneelstukken van verscheidene bedrijven, 32 éénacters en enige rijmverhalen. Hij richtte het Nederlandsch Cabaret op en Het Klein Tooneel. Later schilderde hij veel. Hij kwam om door een bombardement.
Bibl.: Liedjes, wijzen en prentjes (1903-’28, 10 bundels); Drie jonge schilders in een vrachtauto (1940, humoristisch gedicht); Daar komen de schutters (1943, mémoires); De beste gedichten van Sp., verz. d. J. Greshoff (1940).
Lit.: Edm. Visser, in: Het Nederlandsch Cabaret (1920); A. Donker, in: Fausten en faunen (1930); Top Naeff, in: Elseviers Maandschrift, 1939 II.