Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

’s-GRAVENHAGE

betekenis & definitie

(Den Haag, Latijn: Haga Comitis), gelegen op 52° 4' 40’ N.Br. en 40 20' 18" O.L. v. Gr., met (Febr. 1950) 560 000 inw., is de residentie van het Koninkrijk der Nederlanden, zetel der regering, woonplaats der buitenlandse diplomatieke vertegenwoordigers en hoofdstad van de provincie Zuidholland.

Scheveningen, Loosduinen en Kijkduin vormen onderdeel der gemeente.Het N. en W. van de stad is gelegen op zandgrond en de daaraan grenzende zandige geestgrond. Het oostelijk, en zuidelijk deel ligt overwegend op veengrond. Op de zand- en geestgrond wordt zonder palen gebouwd; wat de veengrond betreft, waar een dunne laag aanwezig is, graaft men deze af tot men op de zandplaat komt, waarna het terrein opgehoogd wordt. Verder kan men meestal volstaan met niet zeer lange heipalen (4 à 6 m).

Hierdoor is het bouwen in Den Haag goedkoper dan in Amsterdam en Rotterdam. Als gevolg van de ligging aan zee heerst er in de stad een kustklimaat, d.w.z. veel zeewind (Z.W.), koele zomers en zachte winters. De gemiddelde regenval bedraagt per jaar 700-750 mm. De gemiddelde temperatuur wisselt tussen minimum 2 gr.

G. in de winter en maximum 18 gr.C. in de zomer.

Ligging en verkeer. Den Haag, aan de Noordzee gelegen, bevindt zich in de dichtbevolkte vruchtbare streek achter de duinen, die zich van Haarlem tot Hoek van Holland uitstrekt en door haar vele belangrijke cultures bekend is (groenten, fruit, bloembollen, aardappelen). De omgeving van de stad, hoewel door de oorlog beschadigd, is nog steeds fraai: westelijk duinen, strand en zee, noordelijk het bosrijke Wassenaar, zuidelijk de groente- en fruittuinen van het Westland, oostelijk polders en graanvelden. Als recreatieoord komen tevens in aanmerking de plassen in de omgeving (Kager- en Brasemermeren op ca 15 km afstand).

Van de verbindingen met Amsterdam (ruim 50 km), Rotterdam (ca 20 km) en Utrecht (ca 60 km) via moderne brede rijkswegen behoren de eerste twee tot de drukste van het gehele land, als gevolg waarvan er in de stad een levendig verkeer is. Verder ligt de stad aan de geëlectrificeerde spoorlijn van Amsterdam naar Rotterdam, met doorverbinding naar het Zuiden en is ze beginpunt van de spoorlijn via Gouda en Utrecht naar het Oosten. Een afzonderlijke electrische spoorlijn onderhoudt de verbinding met Rotterdam (Hofplein) en Scheveningen.

De Noord-Zuid-Hollandse Vervoersmij (Blauwe Tram) onderhoudt per electrische tram de verbinding met Scheveningen, Leiden, Katwijk en Noordwijk. De Westlandse Stoomtrammij (W.S.M.) heeft autobusdiensten op de Westlandse dorpen, Hoek van Holland, Delft en Rotterdam. De Haagse Tramweg Maatschappij heeft intercommunale lijnen naar Wassenaar, Leiden, Rijswijk, Voorburg en Delft.

Wat de waterverbindingen betreft, van de Vliet, onderdeel van de waterweg van Rotterdam naar Amsterdam, loopt een zijtak naar de stadswateren. Deze zijtak geeft toegang tot twee binnenhavens, nl. de Laakhaven (toegankelijk voor schepen tot 600 ton), en de Binckhorsthaven, om welke havens de stad nieuwe industrieën tot zich kan trekken. Ook van het Westlandse kanalennet voert een verbinding naar de stad, die toegang geeft tot de binnenhaven aan de Fruitweg. Van Scheveningen, dat een vissershaven en visafslag met bijbehorende industrieën rijk is, leidt een tweetal kanalen naar de stad.

Een eigen luchtverbinding heeft de residentie niet. De K.L.M. onderhoudt echter per autobus een geregelde dienst op het vliegveld Schiphol. In verband met de snelle bevolkingsgroei na 1870 (van 90 000 zielen tot 200 000 bij de eeuwwisseling en tot 400 000 in 1926) was gebiedsuitbreiding noodzakelijk: in 1884 werd 531 ha van Wassenaar, in 1900 249 ha van Rijswijk, in 1903 660 ha van Loosduinen, in 1907 500 ha van Voorburg en Wassenaar bij Den Haag gevoegd, terwijl in 1923 het overgebleven deel van Loosduinen (2418 ha) werd geannexeerd. Reeds zijn ook enkele malen pogingen gedaan Rijswijk en Voorburg —beide geheel met de stad vergroeid — met Den Haag samen te voegen.

De oppervlakte der gemeente bedraagt thans 6617 ha.

Stadsaanleg

De oude kern der stad wordt gevormd door het Binnenhof, d.i. het oude ridderslot van graaf Willem II in 1248 gesticht. Rondom dit slot met aangrenzende Hofvijver en moestuin (thans Plein) stichtten zijn opvolgers en de edelen tal van fraaie gebouwen in een bouworde, die nu nog terug te vinden is in de royale aanleg van Buitenhof, Plaats, Lange Vijverberg, Kneuterdijk en Lange Voorhout.

Daarbuiten ontstond in de 13de, 14de en 15de eeuw een vestiging van ambachtslieden, kooplui en lagere leden der hofhouding in veel minder weidse proporties, hetgeen nu nog kan worden afgeleid uit de smalle straten in het centrum als Veenestraat, Spuistraat, Gravenstraat en Hoogstraat. Het geheel bleef een open vlek zonder beschermende muren: Den Haag, dat eerst in de Franse tijd tot stad werd verheven, mist dan ook (behalve op Binnen- en Buitenhof) poorten en resten van solide muren.

In de Spaanse tijd werd het open vlek Den Haag verwoest en geplunderd, maar aan het einde der 16de eeuw, toen het opnieuw regeringscentrum werd, groeide het dorp snel. Aan brede lanen en grachten verrezen de woonhuizen der voorname ingezetenen: Tournooiveld, Korte Vijverberg, Korte Voorhout, Herengracht en Plein met hun fraaie patriciërshuizen dateren uit het begin der 17de eeuw; aan de andere zijde is het de Prinsegracht, waarlangs de rijke burgers zich vestigden, terwijl langs het Spui de stadsuitbreiding voor de kleine handwerkslieden werd gestimuleerd. Er werden daar kleine binnenhavens gegraven (bijv. Turfmarkt) voor het drukke vrachtverkeer met Delft en Leiden.

Op de Prinsegracht werd aangesloten de Loosduinsevaart, ter verbinding met het Westland. Voorts werd onder prins Maurits een grachtengordel om het dorp gelegd, welke thans nog bestaat (Noordwal, Toussaintkade, Hoge Wal, Mauritskade, Hooikade, Smidswater, Z.O. Buitensingel, Bierkade, Zuidwal, Zuid-Binnensingel, Z.W. Buitensingel) en welke toen heel wat nieuw bouwterrein omsloot.

Bovendien was in 1663 een verbindingsweg met Scheveningen aangelegd, de zgn. Oude Scheveningse weg, ontwerp van Constantijn Huygens.

Binnen de genoemde grenzen heeft Den Haag zich kunnen uitbreiden tot lang na de Franse tijd. In de 18de eeuw werd alleen nog het kleine blok de „Nieuwe Uitleg”, ingesloten door Smidswater en de nieuw gegraven Prinsessegracht, aan het dorp toegevoegd. Voor het overige werd in de 18de eeuw de bebouwing verfraaid met elegante patriciërshuizen, voorzien van statige bordessen, brede ramen en versierde daklijsten waarvan er thans nog vele over zijn aan het Lange Voorhout, Tournooiveld, Lange en Korte Vijverberg, Kneuterdijk, Prinsegracht en Prinsessegracht.

Den Haag, als woonstad steeds in trek geweest, begon na 1850 door haar omgeving en zeekust steeds groter aantrekkelijkheid te krijgen en groeide zo buiten de singels van 1619. De uitbreiding uit die tijd geschiedde zonder enig plan, en zonder enige groenversiering. Hiertoe zijn te rekenen de Schildersbuurt, een arbeiderswijk, en de Zeeheldenen Archipelbuurt, beide middenstandswijken. Een uitzondering vormt het royaal aangelegde Willemspark met zijn statige huizen, brede lanen en ruime pleinen (Plein 1813), evenals de villawijk Van-Stolkpark aan de Noordzijde der kort daarvoor aangelegde Scheveningse Bosjes met de Waterpartij.

Aan het eind der 19de eeuw kwam hierin verandering. Door systematische groenbesparing wist het gemeentebestuur in de loop der jaren de stad in de nieuwe uitbreiding tot een tuinstad met veel bomen, plantsoen en parken te maken. Verder ging de gemeente door het aankopen van grond, nodig voor bebouwing, de grondspeculaties tegen. Dit leidde tot de oprichting van een Grondbedrijf, dat de gronden in erfpacht uitgeeft.

Nieuwe parken werden aangelegd: Nieuwe Scheveningse Bosjes, Bosjes van Poot. Buitenplaatsen werden aangekocht (Vreugd en Rust in Voorburg, Marlot tegen Wassenaar) en als park opengesteld. Op reeds bestaande pleinen werden plantsoenen aangelegd (Huygenspark, Oranjeplein, Stationsweg, Sweelinckplein), terwijl de nieuwe wijken uit het eind der 19de en het begin der 20ste eeuw ruim van groen werden voorzien, waarvan de brede lanen en de vele plantsoenen in die wijken getuigen. Dit zijn in het N.

Belgische Park en Nieuwe Park (villawijken) en Nassau-kwartier, in het W. Duinoord, Valkenbos- en Statenkwartier, in het O. het Bezuidenhout, alle middenstandswijken. Scheveningen en Den Haag waren thans om de Scheveningse Bosjes heen definitief aan elkaar gegroeid. In die tijd ontstonden de brede verkeersaders als Nieuwe Parklaan naar Scheveningen, Laan van Meerdervoort en Weimarstraat naar het W., Bezuidenhoutseweg en Laan van N.O.-Indië naar het O.

Bovendien werd in de nieuwe wijken gezorgd voor logische aaneensluiting der bouwblokken in de verschillende plannen. Hoewel de drukke bouwtrant uit die jaren nu wat rommelig aandoet, betekenden toch de ruime woningbouw, de groenvoorziening en de brede straten een grote vooruitgang.

Wat later ontstond het villapark Zorgvliet (op het oude landgoed van Jacob Cats, dat geleidelijk verkaveld werd en slechts ten dele als park is behouden); dit behoorde tot de mooiste stadsgedeelten, maar is in Wereldoorlog II voor een deel verwoest. In de binnenstad verdween echter geleidelijk veel stadsschoon door de demping der grachten (Herengracht, Fluwelen Burgwal, Spui, Turfmarkt, Prinsegracht), een noodzakelijk gevolg van het toenemend verkeer, terwijl door middel van doorbraken brede verkeersaders werden verkregen (Grote Marktstraat, Vijverdam en Vondelstraat). Als woonwijk raakte de binnenstad reeds minder in trek: hier ontstond het winkelcentrum, om Poten, Spuistraat, Vlamingstraat en verder Noordeinde, Hoogstraat, Veenestraat, Wagenstraat, Stationsweg en daarnaast Boekhorststraat, Koningstraat; later, na genoemde doorbraak, gingen ook Grote Markt, Grote Marktstraat en het eerste deel van de Prinsegracht hiertoe behoren.

In het tweede kwart der 20ste eeuw is nog meer gestreefd naar aantrekkelijke en gunstige woongelegenheid voor alle lagen der bevolking. In de nieuwe wijken — ook de arbeiderswijken — werden op grote schaal boombeplantingen, plantsoenen en gazons aangelegd. In het O. bouwde men het Benoordenhoutkwartier, een middenstandswijk, waar tevens nieuwe verkeersaders ontstonden, nl. de Wassenaarseweg en Benoordenhoutseweg, aansluitend op de Van Alkemadelaan, die naar Scheveningen werd doorgetrokken en op de Leidsestraatweg, waarlangs het villapark Marlot werd gebouwd. Tussen de Laakhaven en Rijswijk groeide een uitgebreide arbeiderswijk, het Laakkwartier, doorsneden door de Rijswijkseweg, de verkeersader naar Rotterdam.

De overige stadsuitbreiding vond in hoofdzaak plaats in westelijke richting langs de duinen en rond Laan van Meerdervoort en Loosduinseweg tot aan Kijkduin en Loosduinen. Daar ontstonden Vogelkwartier, grotendeels een villawijk, Bomen- en Bloemenbuurt, Vruchtenbuurt, beide middenstandsbuurten en de Zuiderparkwijken voor de arbeiders en kleine middenstanders. In Scheveningen werden de krotwoningen van het oude dorp gesloopt en verrezen nieuwe visserswijken (Duindorp). Karakteristiek voor Den Haag is de lage bebouwing; meer dan 3 woonlagen worden zelden aangetroffen.

Om aan de toenemende behoefte aan recreatieruimte te voldoen werden nieuwe parken met speelweiden, vijvers en sportvelden aangelegd, zoals Westbroekpark, Zuiderpark (met openluchtzwembad en -theater) en Westduinpark. Bovendien kocht de gemeente nog een aantal buitenplaatsen (Meer en Bosch en Ockenburgh onder Loosduinen, in Rijswijk de Voorde, Steenvoorde en Overvoorde) om als park open te stellen. Voor Wereldoorlog II bedroeg de groen-oppervlakte 662 ha bos en park, 171 ha sport- en speelterreinen, 143 ha plantsoenen en gazons.

Na Wereldoorlog II werd de uitbreiding der stad in westelijke richting voortgezet; ter weerszijden van het Zuiderpark verrezen een arbeiders- en een middenstandswijk (Moerwijk en Leyenburg), terwijl nieuwe middenstandswijken verrijzen aan weerszijden van de Laan van Meerdervoort onder Kijkduin (wijk Bohemen). Wegens gebrek aan bouwgrond wordt meer en meer overgegaan tot hogere bouw (4 woonlagen), terwijl in de nieuwe plannen bouwblokken van 5 en 6 woonlagen zijn geprojecteerd.

Scheveningen, van oorsprong een vissersdorp, heeft altijd tot Den Haag behoord. Het won aan betekenis doordat er sedert 1818 het — in 1828 gemeentelijk geworden — Badhuis werd gevestigd, later door een weg, een kanaal en een tramlijn met de stad verbonden.

Voor de badplaats Scheveningen dient vermeld de bouw van het Kurhaus met concertzaal in 1883, ter vervanging van het Badhuis, waardoor het Haagse kunstleven zich ’s zomers naar Scheveningen kon verplaatsen, en de aanleg van een strandmuur en boulevard van 3 km lengte met de (in de Wereldoorlog II verbrande) Wandelpier, die in 1901 voltooid werd, hetgeen de ontwikkeling der badplaats ten goede kwam. Het centrum van Scheveningen werd het Gevers Deynootplein, waar alle tramverbindingen met de stad samenkomen en waaromheen een groot deel der hotels, café’s en restaurants is gegroepeerd.

Voor de vissersplaats Scheveningen (sinds 1857 opgekomen als gevolg van de gelijkstelling met de andere haringhavens t.a.v. het haringkaken dat voordien te Scheveningen verboden was) was van veel belang de aanleg van een buiten- en een binnenhaven, in 1904 voltooid. Om de binnenhaven ontwikkelde zich een industriecentrum van aan de visserij verwante bedrijven. In 1932 werd het havencomplex uitgebreid met een tweede binnenhaven en deze werd verbonden met het Haagse kanalenstelsel. Thans is Scheveningen de eerste haringhaven van Nederland.

Bouwkunst

De oudste bouwwerken treft men uiteraard in de stadskern. Allereerst op het Binnenhof het grafelijk paleis, bestaande uit een in Romaanse stijl gebouwd jachtslot (met de Rolzaal en de De Lairessezaal), voltooid met de Ridderzaal (ca 1280) in Romaans-Gothische trant. De laatste is gebouwd onder leiding van Gerard van Leyden. Jaarlijks wordt hier de zitting der Staten-Generaal door H.M. de Koningin geopend.

Andere uit de middeleeuwen overgebleven bouwwerken zijn nog de Kloosterkerk aan het Lange Voorhout, in het begin van de 15de eeuw gesticht door gravin Margaretha van Cleef als kapel bij een klooster en later (1540) uitgebreid met drie hoge kapellen aan de zijde van het Voorhout. Voorts de ca 1434 ontstane Grote Kerk (St Jacob) aan de Riviervismarkt, een dwarsbeukige hallenkerk, weinig kostbaar van materiaal en versiering, maar door haar ruimtelijke werking van bijzondere bekoring. In 1539 sloeg de bliksem in de kerk, die toen vrijwel geheel verbrandde; ze werd gerestaureerd en de toren kreeg een nieuwe spits in Renaissance-stijl. In 1863 is deze vervangen door de gietijzeren kap die er nu nog op staat.

Beide kerken zijn voorbeelden van Gothische bouwtrant. Een laatste middeleeuws bouwwerk is nog de 14de eeuwse Gevangenpoort, oorspronkelijk de afsluiting van het Buitenhof, later tot gevangenis ingericht.

Een van de weinige voorbeelden in Nederland van de vroege Renaissance is het sierlijke stadhuis aan de Groenmarkt, in navolging van het veel grotere Antwerpse gebouwd in 1564-’65. Later werd het uitgebreid met een vleugel tegenover de Grote Kerk (1733—’39) in Lodewijk XIV-stijI door de Franse architect Daniël Marot en in 1885 met een vleugel aan de Groenmarkt in imitatie-Lodewijk-stijl. Een nieuw stadhuis — ontworpen door architect Luthmann in moderne stijl — is in aanbouw op het Alexanderveld. Het bureau-gedeelte zal waarschijnlijk in 1952 gereed komen.

Vóór de oude Ridderzaal ontstond onder de stadhouders het Stadhouderlijk kwartier. In 1598 werd dit uitgebreid met de stompe Mauritstoren;

in 1620 verrees een nieuw gebouw aan het Buitenhof, met de zgn. Stadhouderspoort (1620) en nog later (1640) de vleugel aan het Binnenhof, bekend door de colonnade; alles in eenvoudige Renaissance-stijl. Tevens werden gebouwd de Grenadierspoort, die het Binnenhof met het Plein verbindt en de Binnenpoort (1634) tussen de twee delen van het Binnenhof. Een ander bekend bouwwerk uit die tijd is het Heilige-Geesthofje aan de Paviljoensgracht (1616).

In de Gouden Eeuw werden te ’s-Gravenhage tal van paleizen en grote patriciërshuizen gebouwd in een typisch Hollandse Barok, die men de Hollandse Classicistische stijl genoemd heeft en waarvan Jacob van Campen als ontwerper en Pieter Post als uitvoerder de hoofdvertegenwoordigers zijn. Eén der geslaagdste bouwwerken van deze meesters is het Mauritshuis aan het Plein, tussen 1633 en 1644 gebouwd voor Johan Maurits van Nassau, oud-gouverneur van Brazilië, thans in gebruik als Museum „het Mauritshuis”. Een ander voorbeeld is het middenstuk van het Huis ten Bosch, gebouwd in 1645, buitenverblijf van Amalia van Solms. De geknikte zijvleugels zijn in 17341737 aangebouwd door Daniël Marot.

Bekend zijn de Oranjezaal (met wandschilderingen van Oudhollandse meesters), de Japanse en de Chinese zaal in dit huis. Verder is te noemen het paleis aan het Noordeinde uit 1640, in 1814-’21 sterk gewijzigd voor koning Willem I. Eveneens gebouwd door Pieter Post werd het gebouw van de Eerste Kamer aan de Hofvijver (naar een gewijzigd ontwerp van P. A.

Noorwits van 1652), oorspronkelijk vergaderzaal van de Staten van Holland, en het Hofje van Nieuwkoop aan de Prinsegracht (1638).

Aan andere bouwmeesters uit die tijd danken we het gebouw van de St Sebastiaansdoelen, hoek Korte Vijverberg (door A. A. van ’s-Gravesande, 1636), thans Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie; de Boterwaag, hoek Grote Markt/ Prinsegracht (door Bartholomeus van Bassen gebouwd in 2 gedeelten in 1653 en 1681) en het Korenhuis aan de Prinsegracht (later vergroot); de laatste twee gebouwen worden thans gebruikt door Gemeentediensten.

Apart moet genoemd de Nieuwe Kerk, aan het Spui, in 1649-’56 gebouwd naar een ontwerp van P. A. Noorwits, een meesterwerk van statige, doch tevens barokke en vlotte architectuur en tevens de eerste Haagse kerk gebouwd naar de behoefte van de Protestantse eredienst.

Tegen 1700 werd de bouwstijl doordrongen met de verfijnde élégance der Barok door de Franse architect Daniël Marot, door koning-stadhouder Willem III hierheen gebracht. Niet klakkeloos werd echter de Lodewijk-stijl hier gecopieerd; er ontstond een typische Hollandse Lodewijk-stijl, waarvan de Trèves-zaal aan de Hofvijver (16961698), gebouwd ter herinnering aan de wapenstilstand met Spanje, een der voorbeelden is, wat interieurkunst betreft. Andere fraaie voorbeelden zijn het Paleis aan de Kneuterdijk, in 1717 e.v. gebouwd voor de graaf van Wassenaar Obdam, in 1840 tot paleis verbouwd voor koning Willem II; het huis van Schuylenburg: Lange Vijverberg 8 (1715), thans bij het Departement van Marine in gebruik; de Portugees-Israëlietische Synagoge aan de Jan-Evertstraat (1725-’26); de nieuwe vleugel van het Stadhuis tegenover de kerk (1733-’39); het gebouw van de Koninklijke Bibliotheek aan het Lange Voorhout, oorspronkelijk als woonhuis voor A. Huguetan gebouwd (1735—’37); het Logement der afgevaardigden van Amsterdam aan het Plein (1737-’41), thans ministerie van Buitenlandse Zaken.

Later in de 18de eeuw ontstond een navolging van de Lodewijk XV-stijl, terug te vinden in enkele gebouwen toegeschreven aan Pieter de Swart, zoals het paleis der Koningin-Moeder aan het Lange Voorhout, in 1760 e.v. jaren gebouwd voor A. Patras, bewindvoerder der O.I. Compagnie; en de Koninklijke Schouwburg aan het Korte Voorhout, voormalig paleis van Nassau Weilburg (1769-1774). Het gebouw van de Tweede Kamer aan het Binnenhof, oorspronkelijk balzaal voor Willem V (1777-’93) is gebouwd door F.

L. Gunckel in Lodewijk XVI-stijl.

Bracht de 19de eeuw talrijke nieuwe technische hulpmiddelen (staalconstructies, beton) en maakte ze daardoor veel mogelijk, nieuwe bouwstijlen ontstonden echter niet. Zelfs werd veel van hetgeen de eeuwen gespaard hadden gesloopt (vooral aan het Binnenhof), terwijl bouwsels verrezen in namaak-Classicistische, Gothische of Renaissancestijl. Tot de bouwwerken in archaïserende Classicistische stijl behoren de St Willibrorduskerk aan de Assendelftstraat (1821-’22, in 1863 en 1911 vergroot; architect A. Tollus) en de H.

Theresiakerk aan het Westeinde (1838-’41; architect J. F. Suys).

Gebouwd in de zgn. Engelse neo-Gothiek werden de paleizen van koning Willem II (1840), waarvan de Gothische zaal aan de Paleisstraat en de Willemskerk aan de Nassaulaan (oorspronkelijk manege) de enige overblijfselen zijn (architect G. Brouwer). Een alleszins geslaagd voorbeeld van vernieuwde Gothiek is de kerk van de H.

Jacobus aan de Parkstraat (1878) door dr P. J. H. Cuypers.

In imitatie-Renaissance-stijl verrezen het ministerie van Justitie aan het Plein (1877, architect Peters), het gebouwencomplex van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (1879-’81) aan het Binnenhof, het gebouw van het ministerie van Binnenlandse Zaken (1912 e.v.) en van het Minuor (1913) beide eveneens aan het Binnenhof en verder het ministerie van Economische Zaken aan de Bezuidenhoutseweg (1917) en het gebouw van de B.P.M. aan de Carel van Bylandtlaan (1917).

Een van de belangrijkste bouwwerken is het Vredespaleis aan het Carnegieplein, tussen 1907 en 1913 gebouwd volgens plan van de Franse architect Cordonnier, gewijzigd uitgevoerd in onsymmetrische vorm door J. A. G. v. d. Steur.

Het vertoont een mengeling van Renaissance en Oosterse stijlen. Het paleis werd geopend door A. Carnegie, schenker der bouwgelden (1½ millioen dollar). De Nederlandse regering schonk de grond.

Vrijwel alle volkeren hebben medegewerkt aan de bouw door het aanbieden van kostbare geschenken.

Na Wereldoorlog I deed een nieuwe stijl haar intrede, waarbij ernaar gestreefd werd het uiterlijk der gebouwen met de eisen door het nut en het doel er van gesteld in overeenstemming te brengen. Voorbeelden hiervan zijn de drie gebouwen van dr H. P. Berlage, nl. de First Church of Christ, Scientist (1926) aan de Andries-Bickerweg, waarbij een bijzonderheid is, dat in plaats van ramen glazen bouwstenen in banden zijn aangebracht tussen het steenverband; De Nederlanden van 1845 (1927) aan de Groenhovenstraat en het Gemeentemuseum (1935) aan de Stadhouderslaan.

Voorts de gebouwen van de Coöperatie De Volharding (1928 J. W. E. Buys) aan de Grote Markt (thans Posterijen), de Hoge Raad aan het Plein (1939, ir G.

G. Bremer), de K.L.M. aan de Raamweg (1940-1947, ir Roosenburg) en de Shell aan de Wassenaarseweg (1941, J. P. J.

Oud). In traditionele stijl ontstond de St Paschaliskerk aan de Wassenaarseweg (1919, A.J. Kropholler).

De fantasie werd meer de vrije teugel gelaten in een bouwwerk als van Magazijn De Bijenkorf, hoek Grote Marktstraat/Wagenstraat (1925-’26, P. Kramer) met als bijzonderheid de niet door verdiepingen onderbroken ramen.

Voorts werden grote woonflats in moderne stijl ontworpen waarvan dat aan de Zeestraat (1931, ir H. V. Gerretsen) een der beste vertegenwoordigers is.

Afwatering

Voor de doorspoeling der grachten is men aangewezen op het Delflandse boezemwater, dat via het Afvoerkanaal (in 1889 gegraven) op zee wordt geloosd. Het Haagse rioleringsnet (waarop thans ook Rijswijk, Voorburg, Wassenaar en Delft zijn aangesloten) loost bij de uitmonding van het Afvoerkanaal eveneens op zee. Ten einde verontreiniging der zee voor het Scheveningse strand door het hoofdriool te voorkomen, heeft men in 1934 de rioolmond 400 m zeewaarts verlengd en zijn inrichtingen aangebracht voor een doelmatige verdunning der afvalstoffen.

Onderwijsinstellingen

Apart moeten nog genoemd de School voor Taal- en Letterkunde, opleidend voor middelbare of lagere akte tot het geven van onderwijs in Nederlands, Frans, Duits, Engels, geschiedenis en aardrijkskunde; het Koninklijk Conservatorium voor muziek, en de Academie voor Internationaal recht. Voorts zijn er 2 scholen met vreemde voertaal (Engels en Frans).

Met betrekking tot het nijverheidsonderwijs zijn nog te noemen: de Gem. Visserijschool, de Gem. Land- en Tuinbouwcursussen en de Vakschool voor hotel- café- en restaurantbedrijf.

Musea

Het Gemeentemuseum bevat een afdeling moderne schilderkunst uit de Haagse School (Israëls, de Marissen, enz.) en later een afdeling oude kunstnijverheid met een uiterst belangrijke verzameling ceramiek; een muziek-historische afdeling met een unieke collectie exotische en Europese muziekinstrumenten, benevens een muziekhistorische bibliotheek en ten slotte een Haagse historische afdeling. Het Museum Bredius in een oud patriciërshuis aan de Prinsegracht bevat oude schilderijen (Rembrandt), meubelen, porselein, zilverwerk, enz. Deze beide musea vallen onder de arbeidssfeer van de Gemeentelijke Dienst voor Schone Kunsten. Het Mauritshuis bevat één der mooiste verzamelingen van oude Nederlandse schilderkunst (Rembrandt, Vermeer, Jan Steen enz.).

Voorts moeten vermeld Museum Mesdag met moderne schilderkunst en Oosterse kunstnijverheid; Panorama Mesdag met een reusachtig doek, geschilderd door het echtpaar Mesdag-Van Houten, voorstellend een panorama van Scheveningen in 1880; Museum Meermanno Westreenianum met incunabelen, munten en antiquiteiten; Museum Gevangenoort met oude folterwerktuigen; Nederlands postmuseum met alle postzegels van Nederland; Museum van reproducties van beeldhouwkunst met afgietsels van beroemde beeldhouwwerken uit het Middellandse-Zeegebied en West-Europa; Gemeentelijk Museum voor het Onderwijs met verzamelingen op het gebied van natuurkunde, dierkunde, land- en volkenkunde (dit museum is uniek in Nederland); Oranje Nassau Museum betreffende het Koninklijk Huis. Nog zijn te noemen het Koninklijk Kabinet van munten, penningen en gesneden stenen, het Rijksbureau voor kunsthistorische documentatie, het Rijksarchief, het Gemeente-archief met oude handschriften en prenten en het Nederlands Persmuseum.

Bibliotheken

De voornaamste bibliotheken met leeszalen zijn: de Openbare Leeszaal en Bibliotheek met 5 filialen en kinderbibliotheek (ca 180 000 banden); de Jeugdleeszaal en Bibliotheek (ca 3800 banden); de Christelijke Leeszaal en Bibliotheek met 1 filiaal (11 000 banden); de R.K. Leeszaal en Bibliotheek met 2 filialen (ca 42 000 banden); de Koninklijke Bibliotheek (ca 800 000 banden); de bibliotheek van het Vredespaleis op rechtskundig gebied (ca 200 000 banden).

Wetenschap en kunst

Als belangrijkste verenigingen zijn te noemen het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs, het Koninklijk Instituut voor de taal-, land- en volkenkunde met grote bibliotheek, de geschiedkundige vereniging Die Haghe, het schilderkundig genootschap Pulchri Studio, Arti et industriae, de Haagse Kunstkring (toneel en letterkunde), Oefening kweekt kennis (letterkunde) en tal van zang-, muziek- en toneelverenigingen.

Het muziekleven in de Residentie wordt in hoofdzaak beheerst door het Residentie-orkest (ca 90 man), dat ’s winters in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen (2000 personen), ’s zomers in het Kurhaus (2000 personen) speelt. Massaco icerten (voor 8000 personen) worden regelmatig in de Houtrusthallen tegen zeer lage prijs gegeven. Het jaarlijkse Holland Festival trekt bezoekers uit binnen- en buitenland.

Tevens treden opera-, operette- en balletgezelschappen op. Kamermuziek en recitals worden gegeven in Diligentia, Pulchri Studio en het Gemeentemuseum (met eigen Kamerorkest). Het toneelleven speelt zich in hoofdzaak af in de Koninklijke Schouwburg (800 personen). Tevens is er een openluchttheater (1650 plaatsen) in het Zuiderpark.

Voor cabaret is er de Kleine Comedie en ’s zomers het Kurhaus Cabaret. Revue en variété worden vertoond in Scala-theater (1400 plaatsen).

Ten slotte zijn er 22 bioscopen (16 000 plaatsen), w.o. 1 gemeentelijke die documentaire films draait, en het Zeiss Planetarium van de Haagse Courant.

Bevolking

Opvallend is de sterke groei na 1850. Deze is vooral een gevolg van de enorme vestiging van buitenaf.

In de oorlogsjaren 1942-1944 liep het aantal inw. door de gedwongen evacuatie van ca 60 000 beroepsloze personen en de wegvoering van de Joden (ca 15 000) snel terug. Na de bevrijding klom het cijfer als gevolg van de toegenomen vestiging echter weer snel (in 1945 en 1946 bedroeg het vestigingsoverschot resp. 26 000 en 36 000) en begin 1950 werd de 560 000 overschreden.

De invloed van het geboorteoverschot op het verloop van het bevolkingscijfer is niet zo groot geweest. In Wereldoorlog II steeg de geboorte en daarmede het overschot (in 1944 tot 5522). In 1945 sloeg het echter om in een sterfteverlies (1030) als gevolg van de enorme sterfte in het eerste halfjaar en de minimale geboorte in het 2de halfjaar, beide gevolg van de hongerwinter. In de daaropvolgende jaren was het geboorte-overschot echter zeer hoog, doordat de geboorte in 1946 tot het dubbele van normaal steeg (en daarna slechts langzaam terugliep), terwijl de sterfte tot beneden het normale peil daalde.

De volkstelling van 31 Mei 1947 verschaft de volgende gegevens omtrent de samenstelling van de bevolking. Het aantal geboren Hagenaars bedroeg slechts 56,4 pct van het totaal, een gevolg van het feit, dat de stad vooral groeit door migratie. Het aantal personen van vreemde nationaliteit bedroeg 1,4 pct. Over de kerkelijke gezindten was de bevolking als volgt verdeeld: 31 pct Ned.

Herv., 28,6 pct R.K., 7,6 pct behoorde tot de Geref. Kerken, 0,2 pct was Israëliet, 5,2 pct behoorde tot andere en 27,4 pct tot geen kerkelijke gezindte.

Het aantal Israëlieten bedraagt als gevolg van de massadeportaties in de oorlog nog geen tiende van vroeger.

Verkeerswezen

Voor de paardetram, die in 1864 met een lijntje naar het Badhuis in Scheveningen reed, was aan de Haagse Tramweg Maatschappij concessie verleend. In 1926 ging het sedert 1904 geëlectrificeerde trambedrijf over in het Gemengd Bedrijf der H.T.M., een semi-overheidslichaam, waarin de gemeente grote zeggenschap heeft.

In 1900 bedroeg de lengte van het zestal paardentramlijnen der H.T.M. 3g km. Toen waren er tevens 2 omnibusmaatschappijen, die een lijn op het station H.S., en 2 lijnen op Scheveningen (w.o. i stoomtram) exploiteerden; later werden deze vervangen door stoomtramlijnen der H.T.M., die in 1925 verdwenen. In 1906, na electrificatie was het net 80 km lang en thans bedraagt de lengte 275 km voor de 15 stadslijnen. Daarnaast ontstond

in 1924 een autobusbedrijf waarvan de lengte der 12 lijnen in 1949 134 km bedroeg. Het aantal vervoerde passagiers bedroeg in 1900 6,2 millioen, de opbrengst ƒ664000; in 1949 114 millioen passagiers bij een opbrengst van ƒ 11,5 millioen. In het laatste jaar telde het bedrijf 224 motorwagens, 217 aanhangwagens en 116 autobussen.

Diensten en bedrijven

In totaal beschikt de gemeente over 34 diensten en bedrijven. De voornaamste bedrijven zijn:

a.de Duinwaterleiding, die het water onttrekt aan de Scheveningse en Wassenaarse duingebieden. Aangezien het niet mogelijk is de steeds groeiende stad van voldoende duinwater te blijven voorzien, wordt bij Bergambacht aan de Lek een pompstation gebouwd, dat het gefiltreerde en gezuiverde Lekwater door een pijpleiding naar Den Haag zal stuwen, alwaar het op de duinen wordtgebracht, opnieuw opgepompt, gezuiverd en vervolgens onder de bewoners gedistribueerd. In 1949 leverde het bedrijf 15,7 millioen m3 water af;
b. het Gasbedrijf, een van de oudste bedrijven (1844), dat tevens het Westland, Hoek van Holland, Voorburg, Rijswijk en Delft voorziet. In 1949 werden 84 millioen m3 gas afgeleverd;
c. het Electriciteitsbedrijf, waarvan de centrale door een voedingskabel gekoppeld is aan de centrale van Rotterdam en dat tevens Voorburg van stroom voorziet. In 1949 werden 210,9 millioen kWh afgeleverd. De stroomspanning bedraagt 130 V en 600 V voor het tramnet; d. het Slachthuis, dat voor de keuring en slachting van het aangevoerde vee zorgt. In 1949 vonden er 90 000 slachtingen plaats. Het heeft een koelhuis en een ijsfabriek.

Tot de grote diensten behoren de Geneeskundige en Gezondheidsdienst, het Ziekenhuis, Plantsoenen, Reinigingsdienst, Gemeentewerken, Woningdienst, Bouw- en Woningtoezicht, Sociale Belangen (uitkering aan armlastigen), Bureau Werklozenzorg en Personeelsvoorziening, Huisvestingsbureau, Politie en Brandweer. Dank zij deze laatste dienst is Den Haag de stad in Nederland met het laagste gemiddelde kostencijfer van de branden.

Medische en gezondheidszorg, sport

Er zijn 7 ziekenhuizen (w.o. één gemeentelijk met 1050 bedden), 5 kraamvrouwenklinieken, een kinderziekenhuis, 2 zuigelingenklinieken, een inrichting voor ooglijders terwijl — een bijzonderheid voor een grote stad — Den Haag bovendien een sanatorium rijk is. Verschillende dezer inrichtingen ontvangen financiële steun van de gemeente. In totaal tellen deze instellingen 2996 bedden en 450 wiegen. Bovendien is er een Militair Hospitaal gevestigd.

De gemeente heeft een 10-tal badhuizen in exploitatie, benevens 2 volkszeebaden en een openluchtzwembad. Daarnaast bestaan er nog 2 particuliere badhuizen, 2 overdekte bad- en zweminrichtingen en het luxe zeebad der Exploitatie Mij. Scheveningen.

Het huis- en straatvuil wordt door de Reinigingsdienst naar Drente afgevoerd, waar het als bemesting wordt gebruikt. In 1949 werd bijna 140 000 ton vuil verzameld.

Ter bevordering van de lichamelijke ontwikkeling is door de Gemeente een groot aantal sporten speelterreinen aangelegd, in totaal 120 ha. Daarnaast is er nog 50 ha als sportterrein in gebruik. Er zijn 3 voetbalvelden met accommodatie voor veel publiek (15 000-25 000 man en een overdekte kunstijsbaan in de Houtrusthallen. Naast de gewone veldsport is thans ook tennis door de Gemeente op het sportprogramma van de middelbare scholen geplaatst.

Behuizing

Het aantal woningen bedroeg in 1942 141 300. Als gevolg van de oorlogs-verwoestingen was dit aantal teruggelopen en bedroeg het 133 444 op 1 Jan. 1949- Mede door de snelle bevolkingsgroei na de bevrijding is er een aanzienlijk woningtekort ontstaan, dat aan de hand van de telling op 31 Mei 1947 werd becijferd op 25 365. Als gevolg hiervan moet 38 pct der huishoudingen samenwonen met anderen als hoofdbewoner of als inwoner. De bouw van nieuwe woningen is in 1948-’49 goed op dreef gekomen.

Toen verrezen 1657 nieuwe woningen. De vele eengezinswoningen (villa’s) en de overwegend lage bouwwijze zijn kenmerkend voor de stad.

Van de woningen misten resp. 0,2 en 0,3 pct aansluiting op het electriciteitsnet en waterleiding en 0,6 pct aansluiting op de gasleiding; het betreft hier als regel woningen in het landelijke gebied van de stad. Alle woningen zijn aangesloten op het rioleringsnet.

Middelen van bestaan

’s-Gravenhage is geen uitgesproken industrie- of handelsstad. Het heeft in niet geringe mate het karakter van een woonstad, terwijl door de aanwezigheid van het gehele regeringsapparaat het stempel van een ambtenarenstad op haar gedrukt wordt. Bij de volkstelling van 1947 bleek, dat van de 197 856 werkende Hagenaars er 46 528 of 23,5 pct in overheidsdienst waren. Voor A’dam en R’dam bedraagt dit percentage resp. 14 en 13,5 pct.

Daarbij heeft het vele rentetrekkenden en gepensionneerden (vooral uit Indonesië) tot zich getrokken.

Blijkens de laatste volkstelling was 30,7 pct der werkende bevolking werkzaam in industrie en nijverheid, 28,6 pct in handel en verkeer, 25,4 pct als ambtenaar of in de vrije beroepen, 5,2 pct in huiselijke dienst, 3,9 pct in crediet- en bankwezen, 3,4 pct in onderwijs en eredienst en 2,8 pct in landbouw en visserij.

De Haagse industrie is in hoofdzaak plaatselijk verzorgende industrie, waaronder geleidelijk vrij veel grootbedrijf is ontstaan, primaire industrie is veel minder aanwezig. Het belangrijkst is de metaalnijverheid, die het karakter heeft van een lichte kwaliteitsindustrie, zoals van metaalwaren, haarden, carrosserieën, electrische apparaten. De bouwnijverheid, in hoofdzaak aanneming van burgerlijke en utiliteitswerken, komt op de tweede plaats. Zeer belangrijk is verder de voedings- en genotmiddelenindustrie, met haar grote brood- en banketbakkerijen, suikerwerk- en chocoladefabrieken, bierbrouwerijen, sigarettenfabrieken, visconservenfabrieken, enz.

Het min of meer luxe karakter van Den Haag heeft stimulerend gewerkt op het ontstaan van kledingindustrie (confectiefabrieken), bontwerkerijen, terwijl daaraan ook een groot aantal wasserijen, ververijen enz. te danken is. Ook de talrijke meubelfabrieken danken hieraan haar ontstaan. De grafische industrie neemt — mede door de aanwezigheid van de vele officiële en semi-officiële bureau’s, banken en kantoren — een grote plaats in met tal van drukkerijen, binderijen en cliché-fabrieken. Nog genoemd moeten worden pharmaceutische fabrieken, porselein- en aardewerkfabrieken, rubberverwerkende industrie.

Wel is waar is de Residentie geen handelsstad, maar als regeringsstad is het de vestigingsplaats van de hoofdkantoren van tal van grote handels-, nijverheids-, mijnbouw- en scheepvaartondernemingen, w.o. Amerikaanse en Indische (Koninklijke Nederlandse Petroleum Mij., N.V. Shell Nederland, N. I.

Spoorweg Mij., Billitonmij., Ver. Ned. Scheepvaartmij. N.V.), terwijl ook het hoofdkantoor van de K.L.M. er gevestigd is.

Bovendien zijn er veel banken (Nederl. Handel-Mij, De Twentsche Bank) en verzekeringsmaatschappijen (De Nederlanden van 1845).

Een niet te verwaarlozen deel van de bevolking leeft van het vreemdelingenverkeer. Als regeringsstad, door haar ligging en vooral door de badplaats Scheveningen trekt de stad tienduizenden bezoekers. In 1947 tot 1949 waren er jaarlijks ca 160 000 gasten, waaronder het aantal buitenlanders opliep van 43 000-66 000. De stad heeft tal van goed-ingerichte hotels (in totaal 77 met 3446 bedden).

In de oorlogsjaren zijn er 4 in Den Haag en 5 te Scheveningen verwoest (o.a. Paulez, Oranje-Hotel); het Palace-Hotel is weer hersteld.

Scheveningen is niet alleen de eerste badplaats, het is ook de eerste haringhaven van het land. De vissersvloot bestaat uit 113 loggers, op één na alle motorloggers, door de bezetter voor een groot gedeelte weggevoerd doch na de oorlog gemoderniseerd en vergroot en van zwaardere motoren voorzien. Hierdoor werd het mogelijk sneller te varen naar verder gelegen gronden en grotere ladingen mede te brengen. Na de oorlog komt dan ook meer dan de helft van de haringaanvoer in Nederland voor rekening van Scheveningen.

De kleding van de vissersbevolking vormt nog steeds een aardig folkloristisch element in dit stadsdeel.

Het gedeelte Loosduinen leeft vnl. van de tuinbouw, vooral vroege glascultuur (o.a. komkommers) ; het heeft 2 grote veilingen.

Bestuur en administratie

De gemeenteraad telt 45 leden, inclusief de 6 wethouders. Sinds 1949 is de zetelverdeling van de Raad als volgt: P.v.d.A. 15, K.V.P. 10, V.V.D. 6, A.R. 6, C.H.U. 4, C.P.N. 4. Het personeel der Gemeentesecretarie telde op i Jan. 1950 713 man, verdeeld over 13 afdelingen en de Gemeentedrukkerij. In het geheel waren in dienst van de Gemeente 4790 ambtenaren en 3905 werklieden.

Daarenboven waren er 1783 man personeel bij het openbaar onderwijs, terwijl de korpsen van politie en brandweer te zamen 1949 man telden.

Geschiedenis

(zie ook hiervoor Stedebouw, Bouwkunst en Bevolking). In een privilegebrief van 1370 wordt voor de eerste maal gesproken van een „dorp van der Haghe”. Er ontwikkelde zich een belangrijke lakennijverheid en tegen het eind van de 15de eeuw was het een tamelijk aanzienlijke plaats.

De 16de eeuw bracht rampen en teruggang. Een plundertocht van Maarten van Rossum in 1528 gaf verarming. Maar vooral de Hervormingstijd veroorzaakte ellende. Toen het naburige Leiden werd belegerd, trok een Spaanse bezetting het open vlek Den Haag binnen.

De regeringscolleges (Staten van Holland en Staten-Generaal), de magistraat en de vermogende burgers vluchtten naar de omliggende steden. Den Haag werd voor deze steden een dusdanig gevaar, dat zij voorstelden het te slechten. Maar Prins Willem I wees dit voorstel af. Toen het Spaanse gevaar was geweken, keerden de magistraat en de regeringscolleges terug in het geruïneerde dorp.

Een groot deel (een vijfde) der woningen was geheel vervallen. En weer dreigde gevaar: men wilde het Haagse Bos omhakken en het hout verkopen. Ten koste van zware offers aan geld en zelfs kerkklokken verkreeg Den Haag door de Acte van Redemptiein 1576, dat het Bos behouden bleef Tot overmaat van ramp werden door de Allerheiligenvloed van 1570 te Scheveningen de kapel en een 1000-tal huizen weggespoeld.

Toen in 1585 de stadhouder Prins Maurits zich op het Binnenhof vestigde, was Den Haag weer residentie. Onder Frederik Hendrik en Willem III werd het zelfs een plaats van nationale en internationale betekenis.

De residentie was, hoewel zij nimmer stadrechten had weten te krijgen, tot een belangrijke, welvarende plaats geworden, waar kunsten en wetenschappen bloeiden. Een academie bevorderde de schilderkunst. Een Haagse school ontstond (Ravesteyn, Van der Maes, Mijtens, Hanneman). Daarnaast waren er meesters als Van Goyen, Potter, Van Beyeren en Jan Steen.

De goudsmeedkunst nam er een grote vlucht. De schone letteren bloeiden; Constantijn Huygens bezong Den Haag als „de waege van den Staet, het heele landt int kleyn”. Haagse geleerden als Grotius, Christiaan Huygens en Spinoza brachten het wetenschappelijk leven tot ongekende hoogte.

De 18de eeuw begon met een langdurig stadhouderloos tijdperk. Den Haag was geen residentie meer, maar wel zetel van het centraal en gewestelijk gezag gebleven. Het was een tijd van schrille tegenstellingen: armoede bij de volksklasse en weelde bij de regenten.

Toen in 1747 weer een Stadhouderlijk Hof het kwartier op het Binnenhof betrok, won het Haagse leven, thans dat van een typisch kleine residentieplaats, aan glans.

In 1795 trokken de Franse troepen binnen en het prinselijk gezin vluchtte naar Engeland. Jaren van toenemende ellende en verarming volgden. Lodewijk Napoleon, die oorspronkelijk het Binnenhof had betrokken, vestigde zijn residentie te Amsterdam en de regeringsorganen volgden hem. Voor het eerst na 550 jaar was Den Haag residentie noch regeringszetel meer.

Het verloor a.h.w. zijn reden van bestaan, ook al verhief Keizer Napoleon bij zijn bezoek in 1811 Den Haag tot stad. Honderden woningen kwamen leeg te staan, vervielen en werden gesloopt. Ook Scheveningen zonder mogelijkheid de visserij uit te oefenen, verviel tot armoede.

1813 bracht de bevrijding. De Fransen trokken weg en de prins van Oranje, weldra Souverein vorst en daarna de eerste koning der Nederlanden, vestigde zich in Den Haag en de landsregering eveneens. Den Haag was weer residentie èn regeringscentrum. De kunst bloeide er weer, vooral onder de kunstlievende koning Willem II. Een nieuwe Haagse school ontstond (Israëls, Mauve, de Marissen) de letterkunde nam een grote vlucht (Emants, Kloos, Couperus). Aan de bloei van de stad kwam echter door Wereldoorlog II een drastisch einde.

Wereldoorlog II

Op 10 Mei 1940 vielen de eerste bommen op Den Haag, de Koninklijke familie week op 13 Mei naar Engeland uit en Den Haag was dus geen residentie meer. Op 15 Mei trokken de Duitsers de stad binnen. 1 Juli werd burgemeester De Monchy afgezet i.v.m. „demonstraties” bij de verjaardag van Prins Bernhard (29 Juni, Anjerdag). In 1942 besloot de bezetter Den Haag tot vestingstad te maken. De langs de duinen liggende stadsdelen Kijkduin, Scheveningen, Bomen- en Bloemenbuurt, Vogelbuurt, Duindorp, Zorgvliet, Nieuwe Park, Statenkwartier, Belgisch Park en Benoordenhout werden tot vestinggebied verklaard en geëvacueerd in 1942-’43.

Rond 60 000 beroepsloze personen moesten de stad verlaten. Om deze gebieden heen werd een tankgracht met versterkingen aangelegd, en waar deze gracht ontbrak een tankmuur over de Stadhouderslaan, door de duinen en over de Scheveningse boulevard. Om het vestinggebied heen werd, ter verkrijging van een vrij schootsveld, de bebouwing in het gebied Sportlaan-Stadhouderslaan met de grond gelijkgemaakt. 3180 woningen en 260 bedrijfsruimten werden afgebroken, evenals grote gebouwen zoals de kerk aan de Stadhouderslaan, de Duinoordkerk, het nieuwe Rode-Kruisziekenhuis en zeven scholen, w.o. het moderne Lyceum aan het Stokroosplein. Het gebouw van De Nederlanden van 1845, schepping van Berlage, werd ten dele afgebroken.

Bovendien werd een deel van Meer en Bos, de Bosjes van Pex, Park Zorgvliet, een deel van de Scheveningse Bosjes (met de waterpartij) en van het Haagse Bos gerooid. Ten slotte werden landmijnen uitgezet om het tot vesting gemaakte stadsdeel heen.

Binnen de vesting kwamen 20 000 woningen leeg te staan en 8 000 in de aangrenzende gebieden. De bezetter ontdeed vele van deze woningen van sanitair en electrische installaties ten behoeve van de bunkerbouw. Ook werden grote straatoppervlakten opgebroken en de vrijgekomen stenen gebruikt voor de aanleg van vliegvelden. Verder werden 6 tramlijnen en de spoorwegverbinding Hollandse Spoor - Kurhaus van de Renbaan af opgebroken.

Tevens werden 10 bruggen en 3 duikers vernield.

De badplaats Scheveningen werd één grote fortificatie. Over de boulevard was een zware betonnen muur aangelegd; de boulevard met trappen en afritten werd vernield, de winkelgalerij weggebroken, het parkeerterrein zwaar beschadigd, de Pier afgebroken. Het vissersdorp Scheveningen stond leeg; de eerste binnenhaven was onbruikbaar gemaakt en met verdedigingswerken omgeven; de aanlegsteigers werden afgebroken, in de zeewering bunkers gebouwd.

Het strand werd dicht beplant met versperringen van hout en beton, waaraan de gehele mannelijke bevolking in 1944 moest meehelpen; geweldige bunkers werden op regelmatige afstand in de duinen aangelegd en bederven ook nu nog ten dele het duinlandschap. Het Westduinpark heeft hierdoor zwaar geleden, evenals het gebied der Oostduinen. De opkomende badplaats Kijkduin werd vrijwel geheel neergehaald: het badhotel, het zeehospitium, de winkelstraat en een groot deel van de villa’s zijn verdwenen.

Een bijkomend gevolg van de vestingaanleg was, dat de regeringsdiensten naar het O. van het land werden overgebracht. De stad had dus ook opgehouden regeringszetel te zijn.

In Juli 1942 kreeg de stad een N.S.B.-bestuur. Tevens werden in 1942-’43 de Joden (15 000) geleidelijk weggevoerd; de mannelijke bevolking werd meer en meer in Duitsland te werk gesteld; in totaal betrof dit 30 000 personen. De arbeidsinzet bereikte zijn hoogtepunt in de razzia’s van Nov. 1944. Rijwielen, radio’s en textiel werden gevorderd en kerkklokken verwijderd.

Het aantal terechtstellingen werd steeds groter.

Grote schade leed de stad door bombardementen. In 1943 werd door het bombardement op de nutsbedrijven schade aangericht aan het ketelhuis van het G.E.B. en het telefoongebouw. Op 11 Apr. 1944 werd Kunstzaal Kleykamp, waar het Centraal Bevolkingsregister was gevestigd, vernield, 62 mensen verloren daarbij het leven.

In de nazomer van 1944 werden voor het eerst vliegende bommen, bestemd voor Londen, in en aan de rand der stad gelanceerd. Ter beveiliging tegen luchtaanvallen werden de startbanen in de bebouwde kom aangebracht, o.a. in het Statenkwartier, Zorgvliet en Bloemendaal. Het Gemeentemuseum, en de stichting Bloemendaal werden daarbij zwaar beschadigd. Door neerstortende V-wapens werden verder 158 woningen verwoest.

Den Haag als startplaats der V-2 werd echter het doelwit van geallieerde bombardementen, die hun hoogtepunt vonden in het — bij vergissing op het Bezuidenhout uitgevoerde — massale bombardement van 3 Mrt 1945, ’s morgens 9 uur. Door drie opeenvolgende golven van bommenwerpers werd de wijk systematisch gebombardeerd van de Bezuidenhoutseweg tot aan de Schenkkade, terwijl tevens het Korte Voorhout en omgeving met de grond werd gelijkgemaakt. De verwoesting werd nog erger doordat de krachtige noordelijke wind de verspreid liggende brandhaarden aanwakkerde en snel in omvang deed toenemen. Niet minder dan 18 gemeenten uit Zuidholland, Noordholland en Utrecht zonden er brandweermaterieel heen, maar in de nacht van 3 op 4 Mrt moest wegens benzinegebrek de hulp worden gestaakt.

De bevolking vluchtte naar de andere stadsdelen en naar de randgemeenten Rijswijk en Voorburg, die duizenden evacué’s opnamen. 511 personen verloren bij de ramp het leven; 344 werden gewond, ca 10 000 dakloos. In totaal werden 3250 woningen en 307 bedrijfsruimten, daarenboven nog vele grote gebouwen verwoest; de Mariakerk aan de Bezuidenhoutseweg, de Wilhelminakerk, de Engelse kerk, de Boskantkerk, het Gerechtshof, de Provinciale Griffie, de Princesseschouwburg, de voormalige Geschutgieterij (laatstelijk Hogere Krijgsschool) en hotel Paulez. Het gebouw van de Topografische Dienst werd ernstig geschonden. Kleinere bombardementen troffen nog op Scheveningen het station H.S., het station van de Blauwe Tram, Palace Hotel en Oranje-hotel.

In het Benoordenhout werd het Shell-gebouw zwaar gehavend.

Bij dit alles kwam nog, dat de Duitsers de voedsel- en brandstof-aanvoer naar het Westen van het land in de herfst van 1944 stopzetten. Eind 1944 heerste er in de stad hongersnood; de Centrale Keukens werkten in hoog tempo: in het 1ste halfjaar van 1945 werden 31 millioen porties afgeleverd. Licht, gas en telefoon werden afgesloten. In die tijd werden door de bevolking wegens brandstofgebrek de bomen in de straten en parken gerooid, geteerde houtbestrating en geteerde kolen-aspaden opgebroken en ten slotte de leegstaande woningen van alle brandbare onderdelen ontdaan.

Zo werden 1785 woningen gesloopt. Door gebrek aan vuilafvoer veranderden bovendien plantsoenen in mestvaalten en vormden zich asbelten op de straten.

25 000 à 30 000 personen leden aan hongeroedeem; 2135 personen stierven in 1945 door ondervoeding. Het aantal aangegeven gevallen van besmettelijke ziekten bedroeg in 1944 8529, in 1945 4062 tegen nog géén 1000 voor de oorlog. Maar eind Febr. werd het Zweedse brood met margarine uitgereikt, 30 Apr. vonden de geallieerde levensmiddelen-droppings plaats. Op 8 Mei trokken de Canadezen de stad binnen en op 6 Juli keerde de Koningin in de Residentie terug.

In totaal werd de Residentie 53 maal door bommen getroffen, 816 personen werden daarbij gedood. Voorts werden 151 personen gefusilleerd. Er werden 8373 woningen verwoest, de afbraak door de Duitsers medegerekend; 1394 werden zwaar en ca 20 000 licht beschadigd. Van de bossen en parken werd 188 ha vernield; van de plantsoenen 53,5 ha; van de sportterreinen 25 ha en van het straatoppervlak 40 ha.

In de jaren 1945-1950 werden successievelijk het puin en de verdedigingswerken (zoveel mogelijk) verwijderd; de badplaats Scheveningen hersteld (in Juni 1946 opnieuw geopend); de beschadigde huizen en gebouwen vrijwel alle hersteld; de groenvoorziening en het wegdek met tramlijnen weer in orde gebracht, de gehavende bruggen herbouwd. Voor de verwoeste stadsdelen (Bezuidenhout, Korte Voorhout, Sportlaan/Zorgvliet/Scheveningse Bosjes en Kijkduin) zijn door architect W. M. Dudok herbouwplannen ontworpen.

Tevens werd hem door het gemeentebestuur verzocht een structuurplan voor geheel ’s-Gravenhage te ontwerpen, in welk plan het ganse woongebied, aan te duiden als Groot-’s-Gravenhage (d.i. inclusief Rijswijk, Voorburg en Leidschendam) werd betrokken. De genoemde herbouwplannen worden tevens — als plannen van invoeging en vernieuwing — in het kader van het grote-stadsplan gesteld, evenals de wederopbouwplannen van mindere omvang. Successievelijk werden voorts door hem partiële uitbreidingsplannen als onderdeel van het structuurplan ontworpen o.m. in het Z.W. der stad Moerwijk (waar nu reeds een stad aan de stad wordt gebouwd), Morgenstond, Escamppolder; in het N.O. Waldeck; in het Z.O.

Reigersbergen-Mariahoeve. Helaas zal de toekomstige stadsuitbreiding hoofdzakelijk in Z.W. richting moeten plaats vinden, omdat vnl. in die richting voldoende bouwgrond aanwezig is. Want in het O. zijn de duinen der waterleiding, in het Z. de gemeentegrenzen, in het W. de tuinbouwgronden en in het N. de zee, evenzovele hinderpalen voor een regelmatige en evenwichtige stadsuitbreiding.

BUREAU VOOR STATISTIEK EN VOORLICHTING DER GEMEENTE ’s-GRAVENHAGE

Lit.: Statistisch jaarboek der gem. s-Gr. 1946; Tijdschr. ,,’s-Gravenhage”, Mededelingen v. h. Bur. v. Stat. en Voorl. der Gem.; A. Loosjes, ’s-Gravenhage in beeld; W.

P. F. v. Deventer, Van Stockum’s gids voor Den Haag e. omstr. (1924); Haagsch Jaarboekje (1889-1899); Die Haghe (van 1899 af); W. P. van Stockum, G. in de loop der tijden (2 dln, 1889) ; G.

H. Betz, Het Haagsche leven in de 2de helft der 17e eeuw (1900); Oud G., Facsimiles v. tek. en pr., toegelicht door H. E. v. Gelder (1927); W.

P. F. v. Deventer, H. E. v.

Geldere.a., G. vroeger en nu (1934); H. E. v. Gelder, G. in 7 eeuwen (1937); Idem, De historische schoonheid van Gr. (2de dr. 1947).

< >