in het Provençaals trobador, trobaire, in het Noordfrans trouvère, heet de hoofse dichter, die zijn poëzie zelf maakte en toonzette en dus wel dient onderscheiden te worden van de onder het volk verkerende jongleur. De troubadours stonden in nauwe betrekking tot de vorstelijke en adellijke hoven in Zuid-Frankrijk, Spanje en Italië; hun poëzie weerspiegelt de levenslust, het aesthetische gevoel en de verfijnde zinnelijkheid van die kringen. De oudste ons bekende vertegenwoordiger is zelf uit de adel voortgekomen: Willem IX hertog van Aquitanië, als graaf van Poitou Willem VII (1071-1127); overigens behoorden de meeste troubadours tot de lagere adel, zelfs tot de burgerij en de geestelijkheid.
Tot de bekendste namen behoren Cercamon, Marcabru, Bernard de Ventadorn, Bertran de Born, Peire Vidal, Guiraut de Bornelh. Het spreekt vanzelf, dat de troubadours in hun hoofse poëzie ook motieven van meer populaire aard opnamen en verwerkten, zo dansliedjes met refreinen (balada, dansa), het scheperslied (pastorela). Maar het meest beoefenden zij de canso (Ital. canzone), het hoofse minnelied, gericht tot een gehuwde vrouw, zoals dit het stereotiepe motief van de middeleeuwse minnezang geworden is; de meester op dit gebied was Bernard de Ventadorn. Niet minder geliefd waren de Sirventes, die in dienst stonden van bepaalde politieke of religieuze belangen; hiervan is de voornaamste vertegenwoordiger Bertran de Born. Er zijn zelfs hartstochtelijke sirventes, tegen de adel of de Kath. kerk gericht (bijv. van Peire Cardinal en Guillem Figueira); ook de Kruistochtliederen behoren tot dit genre. Opmerkelijk is, dat in deze gehele poëzie de zorg voor de vorm zo’n hoge plaats innam; deze leidde zelfs tot het gebruiken van moeilijke vormen en kunstige rijmen en stond dan dikwijls weer in verband met een duistere inhoud (trobar clus bestreden door Guiraut de Bornelh). Het genre raakte in verval door de Albigenzenoorlog (1210), maar zijn nawerking deed zich nog lang gevoelen in Frankrijk en Duitsland, in Spanje en Italië. De Italiaanse dichters, o.a. Sordello, volgden hen na in het Provençaals, daarna in het Italiaans; Dante en Petrarca ondergingen hun invloed; het ontstaan der school van de dolce stil nuovo is aan hen te danken.Bibl.: Uitgaven v. d. Troubadourpoëzie: Raynouard, Choix des poésies originales des Troubadours (6 dln, 1816—1821); E. Lommatsch, Provenzalisches Liederbuch (1917), met vertalingen en navolg. in versch. talen; A. Jeanroy, Anthologie des Troubadours des 12e et 13e siècles (1927, vertaling); A. Berry, Florilège des Troubadours (1930); Pillet, Bibliographie des Troubadours (1933), Ghabaneau, Les biographies des Troubadours (1885). Voor de troubadour- en trouvère-muziek z ook Middeleeuwen, wereldlijke muziek.
Lit.: E. Wechssler, Das Kulturproblem des Minnesangs (i909); E- Aubry, Trouvères et Troubadours (1909); J. J. Salverda de Grave, De Troubadours (1907); A. Jeanroy, La poésie lyrique des troubadours (2 dln, 1934); K. Sneyders de Vogel, Geschiedenis der Proven?aalse letterkunde (1951).