Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHADE

betekenis & definitie

is een nadeel dat men in zijn vermogensbelangen of in andere belangen (zgn. onstoffelijke schade) lijdt. Er bestaat een recht op schadevergoeding, indien men een ander met succes in rechte kan aanspreken tot vergoeding van onrechtmatig toegebrachte schade; bij tegemoetkoming of herstel van niet onrechtmatig toegebrachte of veroorzaakte schade pleegt men van schadeloosstelling te spreken.

De gevallen waarin zodanige schadevergoedingsplicht bestaat kunnen zeer verschillend zijn en het is zeer te betwijfelen of in alle deze gevallen een en eenzelfde rechtsgrond voor de schadevergoedingsplicht te vinden is. In het burgerlijk recht zijn de twee belangrijkste groepen van gevallen de wanpraestatie, d.i. het niet behoorlijk of niet tijdig nakomen van contractuele verplichtingen (zie overmacht) en de onrechtmatige daad, hetzij van zichzelf, hetzij van personen, dieren of zaken voor welke men aansprakelijk is. In de artt. 1280-1284 geeft het Nederlandse B.W. enkele bepalingen omtrent de omvang der schadevergoeding wegens wanpraestatie, welke artikelen niet toepasselijk zijn bij de vaststelling van de schade veroorzaakt door onrechtmatige daad.De schadevergoeding wegens wanpraestatie. waarbij het getroffen belang, dus het nadeel (id quod interest), door de rechter in geld moet worden vastgesteld, moet de schuldeiser in de vermogenstoestand brengen waarin hij zich bevonden zou hebben als de schuldenaar aan zijn verplichtingen had voldaan (zgn. positief contractsbelang). Zij bestaat in het verlies dat de schuldeiser heeft geleden (damnum emergens) en in de winst die hem is ontgaan (lucrum cessans). maar zij blijft beperkt tot de schade welke men voorzien heeft of heeft kunnen voorzien ten tijde van het aangaan van de verbintenis, behalve in geval van „arglist” van de schuldenaar, d.w.z. als hij willens en wetens heeft gehandeld, in welk geval zij toch niet meer bevat dan wat „een onmiddellijk en dadelijk gevolg is van het niet-nakomen der verbintenis”. Uit deze laatste eis leidt de Nederlandse rechtspraak af dat er voor de benadeelde schuldeiser een verplichting bestaat tot beperking van de schade.

Bij verbintenissen tot betaling van een zekere geldsom bestaat de schadevergoeding in geval van vertraging in de nakoming alleen in de moratoire interessen (5 pct), die lopen vanaf de dagvaarding (art. 1286). De crediteur behoeft in zo’n geval geen schade te bewijzen.

PROF. MR H. R. HOETINK

Lit.: P. A. J. Losecaat Vermeer-Asser, Verbintenissenrecht (1939), pag. 186-225.

In België is de vergoeding van schade, veroorzaakt door wanpraestatie op dezelfde wijze geregeld als in Nederland. Over de onrechtmatige daad worde het volgende opgemerkt.

De erkenning en eerbiediging zowel van persoonlijke als van zakelijke rechten, zowel van intellectuele als van materiële eigendom, zijn natuurrechtelijke gegevens die hun bevestiging hebben gekregen in verscheidene artikelen van strafrechtelijk karakter, die de krenking er van sanctionneren om orde en veiligheid te handhaven in de maatschappij. Zo in het Belgisch strafwetboek de titels VII, VIII en IX die de misdaden en wanbedrijven bestraffen resp. gepleegd

a. tegen de orde der familie en tegen de openbare zedelijkheid,
b. tegen de personen,
c. tegen de eigendommen.

Zo bijv. ook de strafwetten welke de bescherming beogen van de intellectuele eigendom als auteursrechten, fabrieks- en handelsmerken enz. Al deze misdrijven tegen de personen en hun zedelijke integriteit, tegen hun goederen en rechten veroorzaken meestal schade die niet alleen strafrechtelijk dient beteugeld te worden, doch die bovendien bij vordering door de belanghebbenden recht op schadevergoeding kan geven. Want overeenkomstig de artt. 1382 en vlg. van het Belgisch B.W. moet degene die door zijn schuld schade heeft veroorzaakt aan een ander deze schade vergoeden (zie onrechtmatige daad).

Wanneer de schade voortvloeit uit een door de strafwet voorzien misdrijf, heeft de benadeelde partij de keus om de vergoeding te vragen hetzij voor de strafrechtbank, hetzij voor de burgerlijke rechtbank. In het eerste geval moet de benadeelde zich burgerlijke of civiele partij stellen.

Het gebeurt evenwel meestal dat de schade voortvloeit uit oneigenlijke misdrijven, d.w.z. schadelijke handelingen die zonder boosaardig inzicht gesteld zijn geworden door de verantwoordelijke zelve (art. 1382-1383 B.W.) of door degenen waarvoor hij moest instaan, of door de zaken en dieren die hij onder zijn bewaking had (art. 1384, 1385 en 1386 B.W.), en dan komt elke vraag tot schadevergoeding voor de burgerlijke rechter. Telkenmale dat echter schadevergoeding gevorderd wordt moet de eisende partij bewijzen dat er

a. een onrechtmatige schade bestaat,
b. een schuld,
c. het causaal verband tussen schuld en schade.

De geringste schuld (culpa levissima) is voldoende vermits art. 1383 B.W. zegt: „eenieder is verantwoordelijk voor de schade die hij heeft veroorzaakt, niet alleen door zijn daad maar ook door zijn nalatigheid of door zijn onvoorzichtigheid”, en dat in de artt. 1384-1385 en 1386 zulks nader aangetoond wordt. Schuld veronderstelt echter toerekenbaarheid voor de daad. Dit is dus niet het geval bij een krankzinnige die, normaal gesproken, bij gemis aan heldere voorstelling en vrije wil geen verantwoordelijkheid kan dragen, en dus ook geen schuld heeft (art. 71 strafwetboek); tenzij indien hij zich door zijn vorig wangedrag of buitensporigheid in die toestand zou gebracht hebben. Nochtans zou dit tot onbillijke resultaten hebben kunnen leiden, en daarom heeft de wetgever, door de wet van 16 Apr. 1935 uit te vaardigen (huidig art. 1386 bis B.W. - Boek III Titel IV bis) daaraan verholpen; want de krankzinnige kon rijk zijn en zijn slachtoffer iemand die door de daad van de krankzinnige in armoede gedompeld zou kunnen worden. De wet bepaalt daarom dat, wanneer een persoon, die aan krankzinnigheid lijdt of door erge geestesstoornis aangetast is, waardoor hij onbekwaam wordt zijn daden te beheersen, iemand schade toebrengt, de rechter hem dan kan veroordelen tot algehele of gedeeltelijke schadevergoeding; maar de rechter moet uitspraak doen naar billijkheid, rekening houdende met de omstandigheden en met de stand van partijen. Het is verder onverschillig van welke aard de schade is, zij het dan

1. een stoffelijke schade aan lichamelijke goederen,
2. geldelijke verliezen,
3. schade veroorzaakt door aanslagen op de gezondheid of op het leven,
4. zedelijke of morele schade.

Daarenboven is overeenkomstig art. 1 van titel 4 van het decreet van 10 vendémiaire jaar IV (2 October 1795) over de gemeentelijke politie, de gemeente burgerrechtelijk verantwoordelijk voor de schade op haar grondgebied veroorzaakt, hetzij aan personen, hetzij aan nationale of private goederen, door al of niet gewapende benden of samenscholingen. In België is het gevestigde rechtspraak dat deze bepaling van 10 vendémiaire nog steeds kracht heeft. De recente wet van 17 Mei 1947 heeft de gemeenten evenwel gedeeltelijk van die verantwoordelijkheid ontheven.

MR W. DELVA

Lit.: J. Rutsaers, Le fondement de la responsabilité civile extra-contractuelle (1930); P. De Beus, Burg. verantwoordelijkheid ontstaan uit misdrijven of oneigenlijke misdrijven (Brussel 1944); Mazeaud, Traité théorique et pratique de la responsabilité civile délictuelle et contractuelle (1939); Pirsou en Devillé, Traité de la responsabilité civile extra-contractuelle 2 dln (1935).

< >