is een vermogensrechtelijke betrekking tussen twee of meer personen krachtens welke de een (de schuldenaar of debiteur) tegenover de ander (de schuldeiser of crediteur) verplicht is tot een zekere prestatie en de schuldeiser jegens de schuldenaar tot die prestatie gerechtigd is. In de bekende Romeinse definitie van de verbintenis (obligatio) als een rechtsband (vinculum iuris, zie Just.
Inst. 3. 13. pr.) komen de twee elementen van de verbintenis welke men thans pleegt te onderscheiden, nl. de plicht of de gehoudenheid van de schuldenaar tot de prestatie en de aanspraak of het vorderingsrecht van de schuldeiser (de schuld) en anderzijds de verhaalsaansprakelijkheid van de schuldenaar of het verhaalsrecht van de schuldeiser (de Haftung) niet tot uitdrukking. De verplichting van de schuldenaar wordt wel met uitschuld aangeduid, voor het recht van de schuldeiser op de prestatie worden ook de termen inschuld, schuldvordering of vorderingsrecht gebruikt.Indien men wel een verplichting tot presteren aanwezig acht zonder dat de nakoming daarvan door een rechtsvordering of actio kan worden afgedwongen, spreekt men van een natuurlijke verbintenis. Het Nederlands B.W. zegt er in art. 1395 slechts dit van, dat, indien vrijwillig voldaan is aan een natuurlijke verbintenis, terugvordering uitgesloten is. Sinds 1926 pleegt de Nederl. rechter onder natuurlijke verbintenissen te verstaan zekere (niet alle derhalve) verplichtingen van moraal en fatsoen, te beoordelen door de rechter, naar de omstandigheden van het geval. Evenzeer is door de wet aan de rechtspraak ter beantwoording overgelaten de vraag of de natuurlijke verbintenis nog andere rechtsgevolgen dan uitsluiting der terugvordering heeft en zo ja, welke.
Bij andere dan natuurlijke verbintenissen, dat zijn de zgn. civiele verbintenissen heeft de schuldeiser jegens de schuldenaar een rechtsvordering tot de prestatie. Hij kan in rechten van de schuldenaar betaling, d.i. nakoming eisen. Door deze gerichtheid tegen een bepaalde persoon onderscheidt de verbintenis zich van het zakelijk recht als een persoonlijk of relatief recht.
De prestatie is het voorwerp der verbintenis, dus datgene waartoe de schuldenaar verplicht en de schuldeiser gerechtigd is. Het kan volgens art. 1270 B.W. bestaan in een geven, een doen of een niet-doen; het mag niet in strijd zijn met de wet, met de openbare orde of met de goede zeden.
Verbintenissen ontstaan óf uit overeenkomst óf uit een ander feit waaraan het recht een verbintenis vastknoopt. Het is dus van veel belang verbintenis en overeenkomst scherp te onderscheiden: de overeenkomst is een rechtshandeling die een verbintenis, dat is een rechtsbetrekking, doet geboren worden. Onder de verbintenissen die niet uit overeenkomst ontstaan, neemt de verbintenis uit onrechtmatige daad, die strekt tot vergoeding der aangerichte schade, zeker de belangrijkste plaats in. Daarnaast kan o.m. op de verplichtingen uit het burenrecht gewezen worden en op de verbintenissen uit zaakwaarneming en onverschuldigde betaling.
De algemene beginselen van het Verbintenissenrecht, die voor het grootste deel gelijk zijn aan die van het Romeinse recht, zijn geregeld in de eerste vier titels van het derde Boek van het Ned. B.W. De overige 15 titels van dit derde Boek zijn gewijd aan de behandeling van een aantal bijzondere verbintenissen ontstaan uit bepaalde benoemde overeenkomsten (contracten), zoals die uit koop en verkoop, ruil, huur en verhuur, arbeidsovereenkomst, maatschap, schenking, bewaargeving, bruiklening, verbruiklening, lastgeving, borgtocht, dading e.a. Daarnaast zijn enkele bijzondere verbintenissen uit overeenkomst geregeld in het W.v.K. (zoals de verbintenissen uit vennootschap, wissel, verzekering, zeevervoersovereenkomsten) en nog andere (pacht) in bijzondere wetten.
Naar gelang de prestatie waartoe de schuldenaar gehouden is, al dan niet vatbaar is voor verdeling, spreekt men van deelbare en ondeelbare verbintenissen. Een prestatie kan ondeelbaar zijn krachtens haar aard, bijv. het tot stand brengen van een boedelscheiding, of het vestigen van de erfdienstbaarheid van voetpad. Maar zij kan ook, ofschoon van nature deelbaar, toch ondeelbaar zijn krachtens haar strekking in een bepaald geval of krachtens de bedoeling van de partijen, die de verbintenis vestigden; bijv. de verplichting tot het bouwen van een huis, waarbij het immers de bedoeling van partijen is, dat een geheel huis wordt opgeleverd.
De vraag, of een prestatie deelbaar of ondeelbaar is, is alleen van belang als er, hetzij van de aanvang af, hetzij later (ten gevolge van erfopvolging) meer schuldeisers of meer schuldenaren zijn. Is er maar één schuldeiser en één schuldenaar, dan moet de verbintenis, ook al is zij deelbaar, toch worden uitgevoerd alsof zij ondeelbaar was: de schuldeiser kan dus niet worden verplicht om de prestatie bij gedeelten te ontvangen (artt. 1335 en 1426 B.W.). De erfgenamen van een schuldeiser kunnen echter, wanneer de verbintenis deelbaar is, ieder slechts voor hun aandeel nakoming vorderen en de erfgenamen van een schuldenaar zijn in dat geval ieder slechts voor hun aandeel tot nakoming verplicht. Is daarentegen de verbintenis ondeelbaar, dan kan ieder der schuldeisers de nakoming in haar geheel vorderen en ieder der schuldenaren tot de nakoming in haar geheel verplicht worden.
Verbintenissen, waarbij de schuldenaar de keuze heeft tussen twee of meer prestaties, worden alternatieve verbintenissen genoemd. De schuldenaar kan de schuldeiser echter niet noodzaken een gedeelte van de ene en een gedeelte van de andere prestatie te ontvangen.
Het verschil tussen een alternatieve en een facultatieve verbintenis is, dat een alternatieve verbintenis meer prestaties tot voorwerp heeft, terwijl een facultatieve één prestatie tot voorwerp heeft, met de bevoegdheid voor de schuldeiser of schuldenaar in plaats van de prestatie iets anders te vorderen of te betalen, waarmede aan de verbintenis zal zijn voldaan, doch indien de prestatie door toeval onmogelijk is, kan de debiteur niet genoodzaakt worden het andere te voldoen (wat bij alternatieve verbintenissen wèl kan) omdat dat andere geen voorwerp der verbintenis is.
Generieke verbintenissen of soort-verbintenissen zijn die, waarbij het voorwerp der prestatie alleen naar de soort bepaald is, bijv. de verbintenis tot levering van een last tarwe. Volgens art. 1428 Ned. B.W. is in dit geval de schuldenaar niet verplicht om van de beste soort, maar kan hij ook niet volstaan met van de slechtste te geven.
Hoofdelijke of solidaire verbintenissen zijn die, waarbij er meer dan één schuldeiser of meer dan één schuldenaar is en iedere schuldeiser de gehele prestatie kan vorderen of deze van iedere schuldenaar in haar geheel gevorderd kan worden, met dien verstande dat de schuld slechts eenmaal voldaan behoeft te worden. Indien dus aan een der schuldeisers of door een der schuldenaren voldaan is, is het gehele vorderingsrecht te niet gegaan. Hoofdelijke verbintenissen lijken veel op ondeelbare-, het verschil ligt hierin, dat bij ondeelbare verbintenissen de onverdeeldheid van het vorderingsrecht een onverdeelbaarheid is, die haar grond vindt in de aard der prestatie, terwijl zij bij hoofdelijkheid voortvloeit uit de wet of uit de overeenkomst van partijen.
De verbintenis gaat zowel in haar passieve gedaante, de schuld, als in haar actieve gedaante, het vorderingsrecht, over op de erfgenaam evenals op andere rechtverkrijgenden onder algemene titel.
PROF. MR H. R. HOETINK
Lit.: G. Asser’s Handl. tot de beoef. v. h. Ned. burg. recht, III: Verbintenissenrecht, iste dl d. P. A. J.
L os e ca at Vermeer, (Zwolle 1939, niet compl.), 2de dl d. L. E. H. Rutten (1952, niet compl.), 3de dl d. P.
W. Kamphuisen, 2de dr. (1950); A. Pitlo, Het Verbintenissenrecht naar het Ned. Burg. Wetboek (3de dr. Haarlem 1952); S. van Brakel, Leerboek v. h.
Nederl. Verbintenissenrecht, I3 (Zwolle 1948), II3 (1950); E. Gaudemet, Théorie générale des obligations (Paris 1937).