Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHADE-ENQUÊTE-COMMISSIES

betekenis & definitie

zijn de oudste organen, welker naam onverbrekelijk is verbonden aan de regeling der oorlogsschade in Nederland. De eerste Schade-enquête-commissie werd na Mei 1940 te Rotterdam opgericht.

Vrij spoedig daarna volgde de instelling van soortgelijke commissies in andere schade-centra. De Schade-enquête-commissies hadden aanvankelijk uitsluitend tot taak de binnen haar rayons geleden oorlogsschade te registreren. Nadat evenwel in Dec. 1940 een regeling tot stand kwam inzake het verlenen van rijksbijdragen in de geleden oorlogsschade, werden de Schade-enquête-commissies opgenomen in het ambtelijke apparaat, hetwelk belast was met de toekenning dezer bijdragen. De taak der Schade-enquête-commissies werd dientengevolge verruimd: zij werden tevens belast met de taxatie van de in haar rayon toegebrachte schade.Na de bevrijding van Nederland werd bij de opzet van een nieuwe oorlogsschaderegeling zoveel mogelijk gebruik gemaakt van het bestaande administratieve apparaat. Het lag dus voor de hand, dat de Schade-enquête-commissies als schaderegistrerende en taxerende organen gehandhaafd bleven, zij het dan dat een gedeelte van haar taak werd overgeheveld naar andere instanties.

De positie der Schade-enquête-commissies is thans wettelijk geregeld bij de Wet op de Materiële Oorlogsschaden. Zij zijn nu ondergeschikt aan het — reeds ingevolge het Besluit Overgangsregeling Oorlogsschade (Stbl. F 98) ingestelde — Commissariaat voor Oorlogsschade, hetwelk ressorteert onder het ministerie van Financiën. De reeds genoemde Wet op de Materiële Oorlogsschaden (Stbl. F 255), welke op 24 Febr. 1950 in werking is getreden, bevat de definitieve regeling van de in de particuliere sector geleden oorlogsschade.

In de Memorie van Toelichting en de verdere Kamerstukken zijn een groot aantal gegevens opgenomen omtrent het totaal der economische verliezen, welke het Nederlandse volk in en door Wereldoorlog II heeft geleden. De omvang der schade blijkt uit de volgende raming naar het prijspeil 1938:

in milliarden

a. materiële schade aan het Nederlandse volksvermogen: 11
b. schade door productiederving gedurende de oorlogsjaren: 4
c. schade door gedwongen overdracht van een deel der productie aan Duitsland: 6
d. schade wegens productiederving van Mei 1945 tot ultimo 1947: 4

Totaal 25

De in Indonesië geleden schade is hierin niet begrepen. De Wet op de Materiële Oorlogsschaden heeft uitsluitend betrekking op de onder a. bedoelde schade, voor zover geleden in de particuliere sector. De door de lagere publiekrechtelijke organen geleden schade is geregeld bij de Wet Financiering Wederopbouw Publiekrechtelijke Lichamen, terwijl het herstel van de schade aan eigendommen van de Staat en van de Staatsbedrijven rechtstreeks ten laste van de betreffende hoofdstukken der Rijksbegroting wordt gebracht.

Omtrent de omvang van de materiële schade aan particulier bezit geven de volgende afgeronde cijfers een indruk:

Totaal

verwoest Zwaar beschadigd Licht beschadigd

Woningen en woningen met bedrijfsruimte 80.000 45.000 475.000

Bedrijfspanden 2.700 10.000 11.000

Boerderijen 8.000 6.000 39.000

Bedrijfs- en beroepsuitrusting en voorraden: 250.000 gevallen

Huisraad: 670.000 gevallen

Schade in agrarische sector: 160.000 gevallen

De Wet op de Materiële Oorlogsschaden stelt alleen een rijksbijdrage in het vooruitzicht terzake van oorlogsschade, toegebracht aan stoffelijke goederen. Immateriële schade als winst- of inkomstenderving e.d. komt derhalve niet voor vergoeding in aanmerking; hetzelfde geldt ten aanzien van geld en geldswaardige papieren. Om als oorlogsschade in de zin der wet te kunnen worden aangemerkt, dient de schade een rechtstreeks gevolg te zijn van oorlogsgeweld, van handelingen of maatregelen van de vijand of van oorlogsomstandigheden. De wet is uitsluitend van toepassing op de schade welke binnen Nederland is toegebracht; zij geldt derhalve niet voor de in Indonesië geleden schade. Om voor een bijdrage in aanmerking te komen dient de getroffene Nederlander (Nederlands rechtspersoon) te zijn. De minister van Financiën heeft echter de bevoegdheid om ten deze buitenlanders met Nederlanders gelijk te stellen. Aldus zijn, op grond van met diverse landen gesloten overeenkomsten op basis van reciprociteit, de onderdanen van de volgende staten gelijkgesteld: België, Denemarken, Groot-Brittannië, V.S., Canada, Australië, Zuid-Afrika, Zwitserland en Egypte.

De vaststelling en toekenning der rijksbijdragen geschiedt terzake van schade aan:

a. gebouwd onroerend goed en schepen: door het ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting;
b. bedrijfs- en handelsvoorraden, bedrijfs- en beroepsuitrusting: door het Commissariaat voor Oorlogsschaden op advies van de Schade-enquête-commissies;
c. huisraad: door de Schade-enquête-commissies;
d. agrarische gronden en aan agrarische bedrijfsinventarissen en voorraden: door de Rijksdienst voor Landbouwherstel.

De normen voor de vaststelling der rijksbijdragen alsmede de wijze van betaalbaarstelling zijn verschillend voor de diverse schade-categorieën:

I. gebouwd onroerend goed: de bijdrage wordt gesteld op de herstelkosten per 9 Mei 1940 of op de verkoopwaarde per die datum; zij wordt ingeschreven in het Grootboek voor de Wederopbouw en in het algemeen eerst uitbetaald na vervulling van de zgn. herbouwplicht. Wordt tot herbouw overgegaan, dan kunnen verdergaande tegemoetkomingen verstrekt worden ter overbrugging van de sedert 1940 gestegen bouwkosten;

II. bedrijfs- en beroepsuitrusting: de bijdrage wordt gesteld op de nieuwwaarde per 9 Mei 1940, verminderd met een redelijke afschrijving; zij wordt onder contrôle op de besteding betaalbaar gesteld bij de Maatschappij tot Financiering van het Nationaal Herstel (Herstelbank). Op de bijdrage voor bedrijfsuitrusting kan een toeslag worden verleend, indien tot heraanschaffing wordt overgegaan. De grootte van deze toeslag is o.m. afhankelijk van de grootte van het bedrijfsvermogen;

III. bedrijfs- en handelsvoorraden: de bijdrage wordt gesteld op de inkoopsprijs c.q. historische kostprijs; met onwettige voorraden wordt geen rekening gehouden. De bijdrage wordt betaalbaar gesteld bij de Herstelbank. Verdere toeslagen worden niet verstrekt;

IV. huisraad: de bijdrage wordt gesteld op de aankoopprijs verminderd met afschrijving; de bijdrage is gebonden aan een maximum, afhankelijk van de huurwaarde der woning. Eveneens gelden vaste limieten voor kostbaarheden (zilver, antiek, enz.), verzamelingen enz. Op de bijdrage wordt een toeslag gegeven, welks grootte vnl. afhankelijk is van de mate van beschadiging; de toeslag bedraagt maximaal het bedrag der eerste bijdrage. Bijdrage en toeslag tezamen zijn gebonden aan een algemeen maximum van ƒ 11.250,−.

Tegen de vaststelling der rijksbijdragen staat beroep open bij de minister, onder wie het vaststellend orgaan ressorteert. Tegen de uitspraak van de minister kan in vele gevallen hoger beroep worden ingesteld bij het Scheidsgerecht voor de Oorlogsschade.

In de meeste Europese landen is na de bevrijding een wettelijke regeling inzake de vergoeding van oorlogsschade tot stand gekomen. Zo in België een wet van 1 Oct. 1947 (Belgisch Staatsblad van 10 Oct. 1947). Voor schade aan onroerend goed en aan bedrijfsuitrusting gaat deze wet uit van het prijspeil 31 Aug. 1939, vermenigvuldigd met een toeslagcoëfficiënt. welke afhankelijk is van het vermogen van belanghebbende. De vergoeding voor huisraadschade wordt berekend aan de hand van vaste eenheden, welke zijn vastgesteld op basis van het minimum aan kleding en stoffering, nodig voor het bestaan van een eenvoudig gezin.

C. J. BOSWINKEL

< >