Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

DAGVAARDING

betekenis & definitie

is de door een deurwaarder betekende (z betekenen) oproeping om op een bepaalde dag voor een bepaalde rechter te verschijnen.

Een burgerlijk geding begint als regel met een van de eiser uitgaande dagvaarding, tenzij de wet anders bepaalt (art. i W.v.B.Rv.); ofschoon ook wel is verdedigd, dat de aard van het te openen geding een andere inleiding zou kunnen eisen (z beschikking). In het algemeen heeft men geen voorafgaand verlof nodig voor zulk een dagvaarding; men drukt dit aldus uit, dat men rauwelijks mag dagvaarden. Het oudvaderlandse procesrecht was op dit punt vaak, niet steeds, anders dan het huidige; en ook de opeenvolgende proeven van procesrechtelijke codificatie tussen 1799 en 1819 weken hier van het bestaande wetboek af. In Frankrijk nam men onder invloed van het Oudnederlandse recht in de „Code de procédure civile” art. 48 op, dat in een voorafgaande schikkingspoging voorziet voor de „juge de paix” alvorens het tussen handelingsbekwame personen over ter vrije beschikking staande zaken tot een proces kan komen voor de rechtbank van eerste aanleg; doch art. 49 kent op deze regel vele uitzonderingen.

Op de regel der rauwelijkse dagvaarding kent het Nederlandse wetboek zijnerzijds ook verschillende uitzonderingen; soms is een voorafgaand verlof na een verplichte schikkingspoging nodig (artt. 804, 816,826 W.v.B.Rv.),soms is het vereist om een andere reden (artt. 523 en 549 B.W.; artt. 362 en 784 W.v.B.Rv.).

Het exploit van dagvaarding van de wederpartij tot een burgerlijk geding moet op straffe van nietigheid verschillende gegevens inhouden ter bepaling van de eiser en de gedaagde; voorts moet het naast de dag, de maand en het jaar, waarop het is uitgebracht en de vermelding van de deurwaarder, die dit heeft gedaan, de aanwijzing inhouden van de rechter, die van de zaak kennis moet nemen, en van de dag en het uur, waarop de gedaagde in rechten moet verschijnen. De rechters houden op vaste dagen zitting; tegen zulke dagen mag men elkaar voor hem oproepen.

Behalve dit alles moet de dagvaarding nog, gelijk art. 5 W.v.B.Rv. het uitdrukt, inhouden: „de middelen en het onderwerp van de eis met een duidelijke en bepaalde conclusie.” Deze met zeer duidelijke woorden leest men zo, dat de wet vergt een opgave van de feiten, rechten en/of rechtsbetrekkingen op grond waarvan de eiser zijn vordering instelt benevens het rechtsgevolg, dat hij voor zich inroept.

Dit alles dient er voor, opdat de gedaagde zo goed mogelijk te weten komt, wat er van hem gevorderd wordt en waarom en voor wie, wanneer, waar en tegen wie hij zich moet verdedigen; het „hoor en wederhoor” wil de wet zo deugdelijk mogelijk tot zijn recht laten komen. Wat de eiser aan feiten, rechten of rechtsbetrekkingen in een bepaald geval moet stellen, hangt af van de bijzondere rechtsregel, die naar de mening van de eiser het rechtsgevolg vastknoopt aan datgene wat hij aanvoert; die rechtsregel zelf hoeft hij niet te noemen en de rechter past hem desnoods ambtshalve toe (art. 48 W.v.B.Rv.).

Tussen de dag der dagvaarding en de verschijning moeten een aantal dagen verlopen, die in verschillende gevallen verschillend zijn; de bedoeling is, dat de gedaagde een behoorlijke tijd krijgt om voor zijn verschijning en verdediging te zorgen. Bij de bepaling van die dagen tellen de dag van de dagvaarding en die van de verschijning zelf niet mee; men spreekt daarom wel van vrije dagen. Op Zondag mag alleen gedagvaard worden met bijzonder verlof (art. 14 W.v.B.Rv.); en het mag, ook alweer behoudens verlof, niet gedaan worden voor 7 uur ’s ochtends en na 8 uur ’s avonds (art. 15). Als regel moet de dagvaarding worden betekend aan de gedaagde in persoon of aan diens woonplaats, in welk laatste geval de deurwaarder zich ook kan richten tot een van zijn huisgenoten.

De wet geeft tal van bijzondere voorschriften voor het geval er niemand thuis is en de deurwaarder ook niet de gedaagde zelf ontmoet en voor allerlei bijzondere personen en personen, die in Nederland geen woon- of verblijfplaats hebben; zij vormen een zo doelmatige regeling, opdat enerzijds er naar krachte voor wordt gezorgd, dat de gedaagde van de eis hoort, en anderzijds, dat het geding voortgang kan vinden, onafhankelijk van zijn al dan niet verschijning (artt. 1 - 4 W.v.B.Rv.).

Niet alleen tot oproeping van de wederpartij voor de rechter tot de rechtsstrijd dient de dagvaarding, maar ook wel tot oproeping van de gedagvaarde tot andere doeleinden, als van een derde tot het geven van getuigenis (art. 105 W.v.B. Rv.) of van een deskundigenverslag (art. 233 W.v.B.Rv.). Op deze dagvaardingen zijn wegens haar aard verschillende voorschriften niet van toepassing, die gegeven zijn voor de dagvaarding van een wederpartij in een geding (artt. 5,7,9, 10 en 12 W.v.B.Rv.), doch vele andere wel.

PROF. MR R. P. CLEVERINGA

Lit.: R. van Boneval Faure, Het Nederl. burg. procesrecht, II, 4de dr., blz. 1-109; W. van Rossem, Het Nederl. wetb. van burg. rechtsvordering, I, 3de dr., blz. 4-58 en 183-193; C. W. Star Busmann, hoofdstukken van burg. rechtsvordering (nieuwe uitg. 1948, §§ 170-202).

In BELGIË is de dagvaarding de gewone wijze om tot rechtsingang van zaken te komen. Zij wordt door de eisende partij, dank zij het daartoe verleende ambt van een aangezocht deurwaarder aan de gedaagde gericht zonder tussenkomst van de rechter; het is het accusatoir systeem. Slechts zeer uitzonderlijk heeft men het inquisitoir systeem te doen, wanneer de rechter tussenkomt om op verzoek van de eisende partij toelating tot dagvaarden te verlenen; d.i. dan bijv. het geval bij regeling van rechtsgebied (art. 364 W.v.B.R.), en bij de in acht te nemen procedure van echtscheiding, scheiding van tafel en bed, en nog enkele weinig talrijke gevallen.

Om rechtsgeldig te zijn moet de dagvaarding bepaalde punten vermelden die de wet vereist; die voorgeschreven formaliteiten zijn evenwel niet vereist op straf van nietigheid, maar deze nietigheid zal echter kunnen uitgesproken worden wanneer ze opgeworpen werd door de gedaagde vóór alle andere exceptie of verdediging en wanneer het bewezen is dat de gedaagde door dit vormgebrek werd geschaad (art. 175 W.v.B.R.). Zijn onder die formaliteiten van practisch belang: de termijnen die moeten in acht genomen worden tussen de betekening van de dagvaarding en de verschijning voor de bepaalde rechtsinstantie. Die termijnen verschillen zeer; hij bedraagt bijv. acht dagen bij daging voor de Rechtbank van eerste aanleg; voor handelsrechtbank of vredegerecht drie dagen; in kort geding moet deze termijn minstens twee dagen zijn.

De dagvaarding zelf moet op gezegeld papier worden gesteld, moet de kosten vermelden en binnen de vier dagen geregistreerd worden op straf van boete voor de deurwaarder.

De dagvaarding alleen maakt de zaak niet aanhangig voor de rechtbank; dat gebeurt eerst wanneer ze ingeschreven is op de rol van de terechtzitting.

MR W. DELVA.

< >