heet een kern of wijkplaats, waarbinnen zich de verdediger van een vesting of fort bij uiterste noodzaak kan terugtrekken en zo lang mogelijk handhaven, en die daarom een grote passieve weerstand moet bezitten.
In de oude tijden waren het de donjons der burchten en de citadellen der steden, later de zwaargemetselde ronde of veelhoekige torens e.d., door een gracht omgeven, in bastions, ravelijnen of wapenplaatsen van de bedekte weg ener vesting (Vauban en Coehoorn), dan wel in de keel van de 19de-eeuwse forten (o.a. die van Brialmont te Antwerpen en de grote forten in de linie van Utrecht). Bij veldversterkingen trof men blokhuizen of blinderingen aan, doch in de 17de eeuw waren nog veel gebastionneerde schansen van oudere stenen torens of reduits voorzien (zie bijv. de gravures van het beleg van Hulst in 1645). Tijdens Wereldoorlog II was het meest ontoegankelijke gedeelte van Zwitserland als réduit national bestemd tot definitief te behouden gebied.