Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Keel

betekenis & definitie

(1) Dit woord omvat verschillende delen van de bovenste luchtwegen en het spijsverteringskanaal, nl. de pharynx en de larynx of het strottenhoofd. De keelholte (pharynx) is het deel, dat zich tussen de mond- en de neusholte enerzijds en het strottenhoofd anderzijds bevindt.

Men onderscheidt daarin de neuskeelholte, de mondkeelholte of pharynx in engere zin en de strotkeelholte of hypopharynx. Eerstgenoemde is de voortzetting van de neusholte. Bij het slikken sluit het weke verhemelte, dat dan opgetrokken wordt, de neuskeelholte van de overige pharynxruimte af. De hypopharynx is onder normale omstandigheden van de verdere holte gescheiden door het strotklepje. De pharynx verloopt als een wat afgeplatte zak verticaal; alleen aan de bovenkant is zij iets naar voren gebogen. De bovenwand is met de schedelbasis verbonden; achter grenst de wand aan de wervelkolom. Aan de opbouw van de wand nemen deel een slijmvlies, een laag vezelig bindweefsel en een laag spieren. Deze laatste zijn dwarsgestreept en bestaan uit twee groepen, nl. die met een snoerende werking (mm. constrictores pharyngis) en de opheffers van de keel (mm. levatores pharyngis). Door haar samenwerking komt het slikken tot stand.

Het slijmvlies is van talrijke slijmklieren voorzien. Verder treft men in de wand lymphklierweefsel aan, dat op enige plaatsen tot een grote massa is opgehoopt. Deze ophopingen zijn bekend als de amandelen of tonsillen.Achteraan op de zijwanden der neuskeelholte bevinden zich slijmvliesplooien, die de uitmonding van de buizen van Eustachius (z oor) omgeven.

Het strottenhoofd (larynx), het bovenste deel van de zgn. onderste luchtwegen, ligt in het voorste gebied van de hals, waar het bij de man een in de middellijn zichtbare verhevenheid vormt, die de naam draagt van Adamsappel.

Er achter ligt de slokdarm, ter weerszijden verlopen de grote halsslagaders, aders en zenuwen. Het lumen sluit boven aan de pharynx aan, naar onderen zet het zich als de luchtpijp (trachea) voort. De grootte van het orgaan neemt in de eerste levensjaren relatief aanzienlijk toe; tegen de puberteit wordt de groei er van opnieuw zeer versneld. De afmetingen van de volwassen larynx bij de man zijn groter dan bij de vrouw. Het strottenhoofd bestaat uit een skelet van kraakbeenderen, die door banden beweeglijk met elkaar verbonden zijn. Twee nagenoeg vierkante en van voren tot een stompe zijde verenigde kraakbeenplaten vormen het schildvormige kraakbeen (cartilago thyreoidea).

Elk der beide platen heeft aan de achterrand 2 uitsteeksels, nl. een lang aan de bovenste en een korter aan de onderste hoek. De bovenste uitsteeksels eindigen in een pees, die naar het tongbeen verloopt. De onderste uitsteeksels articuleren met het ringvormige kraakbeen (cartilago cricoidea sive annularis). Dit laatste gelijkt op een zegelring: het achterste gedeelte is nl. veel breder dan het voorste en vormt het onderste deel van de achterwand van het strottenhoofd. Daarop bevinden zich 2 kleine, hoekige pyramidale kraakbeenderen, de bekervormige kraakbeenderen (cartilagines arythenoideae s. guttales), die het bovenste gedeelte van de wand van het strottenhoofd uitmaken. Tussen deze laatste en de voorste hoeken van het schildkraakbeen zijn de stembanden uitgespannen. Deze zijn, evenals het gehele strottenhoofd, met een slijmvlies bedekt.

Er tussen bevindt zich de stemspleet of glottis. Een aantal kleine spieren met verschillend verloop dienen om door bewegingen dier kraakbeenderen de stemspleet wijder of nauwer te maken en de stembanden te spannen of te ontspannen. Boven de toegangsruimte tot de larynx ligt het strotklepje of epiglottis, dat bij het slikken de luchtweg afsluit, waardoor het indringen van spijzen of dranken verhinderd wordt. Boven de stemspleet, die als de grens tussen keel en luchtpijp wordt beschouwd, is het lumen van de larynx wat verwijd, welke ruimte de kamer van Morgagni is genaamd. Naar boven wordt zij begrensd door een paar slijmvliesplooien, die de valse stembanden worden genoemd. Met behulp van een keelspiegel kunnen de verschillende delen bezichtigd worden. De ware stembanden bestaan uit elastische vezels, die in trilling gebracht kunnen worden en waardoor geluid (stem) ontstaat.

De luchtstroom die bij het uitademen naar boven geperst wordt, kan nl. de stembanden in trilling brengen. Om de stemspleet te sluiten, dus de stembanden tegen elkaar te brengen, en te openen is een samenstel van spieren nodig, die de kraakbeenderen van het strottenhoofd onderling verbinden, op hun afstand ten opzichte van elkaar inwerken en zo de vorm en wijdte van de stemspleet beheersen. Het openen van de spleet geschiedt door de spier, die van de achtervlakte van het ringvormig kraakbeen naar de bekervormige kraakbeenderen loopt, het sluiten door zijdelingse spieren, tussen die kraakbeenderen en door de spieren, die de bekervormige kraakbeenderen zelf verbinden. De spanning in de stembanden wordt geregeld door spieren, die in de banden zelf verlopen. Verlammingen in de verschillende spieren geven aanleiding tot typische veranderingen in de vorm van de spleet, die bij het keelspiegel-onderzoek geconstateerd kunnen worden. Zij veranderen het stemgeluid aanmerkelijk; soms kunnen zij door verhindering van de luchtpassage tot levensgevaarlijke toestanden leiden (z luchtpijpsnede). Op hogere leeftijd, vaak reeds op volle mannelijke leeftijd, verbenen de kraakbeenderen van het strottenhoofd bijna altijd, behalve het kraakbeen van het strotklepje.

PROF. DR F. EEMAN

(2, vestingbouw), de verbindingslijn van de achtereinden der beide, flanken van een bastion', de naam (Fr. gorge) duidt op de vernauwing van het bastion aan de achterzijde en is vooral kenmerkend voor het Oudnederlandse stelsel. Bij de Nieuwnederlandse en Franse stelsels (18de en 19de eeuw) worden nl. de bastionskelen ruimer door uitbuigen van de flanken. Met keelzijde wordt in het algemeen aangeduid de achter-, nl. van de te verwachten hoofdaanval afgekeerde zijde van een verdedigingswerk.

< >