Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GRACHT

betekenis & definitie

heet in de versterkingskunst de ingraving of terreinverdieping, al of niet ten dele met water gevuld, welke als een hindernis een vestingwerk omgeeft. Afhankelijk van de ligging kan men in de vestingbouw onderscheiden: de hoofd- of kapitale gracht (buiten of vóór de hoofdwal), de ravelijnsgrachten, de buiten- of contrescarpsgracht (vóór de contrescarp), enz. (z ook diamantgracht).

De breedte van de hoofdgracht bedraagt bij de grote vestingwerken normaal 30 à 50 m, de diepte 5 à 8 m voor een droge gracht, terwijl een natte gracht steeds minder diep is en meestal ca 2 m waterdiepte bezit. De overige grachten zijn smaller (de droge ook minder diep) dan de hoofdgracht, afhankelijk van de bestemming. De grachtswanden of taluds heten: escarp aan de zijde van de verdediger en contrescarp aan de overzijde; die van droge grachten hebben meestal steile bekledingsmuren.De waarde van de gracht als hindernis moet zoveel mogelijk worden verhoogd door flankement met geschut- en infanterievuur, van de flanken der bastions of uit caponnières, contrescarpkoffers e.d. In droge grachten treft men tot dat doel ook wel traversen aan, terwijl natte grachten als hindernis soms van een cunette zijn voorzien. Ten einde de afdaling in de gracht en de grachtsovergang bij een beleg nog meer te bemoeilijken waren in vroeger tijd sommige vestingen voorzien van inrichtingen, om de droge grachten op het onverwachtst met water te kunnen vullen (Valenciennes en Landau).

< >