Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Torens

betekenis & definitie

Het bouwen van torens heeft in de architectuur verschillende aanleidingen die echter dikwijls samenvallen.

Er is de toren, gebouwd als utiliteitswerk, bijv. als uitkijkpost op een belangrijk strategisch punt van een vesting of stad. Door dit motief heen werkt zich dat van de toren als symbool van kerkelijke of stedelijke macht, later bovendien nog beïnvloed door het verlangen naar en de noodzaak van een algemeen stedelijk uurwerk. Omstreeks de 7de eeuw schijnen de werkelijke klokketorens uit Syrië naar het Westen doorgedrongen te zijn. Toch wordt er al vroeger melding gemaakt van klokketorens, zoals die van de vroeg-Christelijke basiliek te Tours uit 470. De torens werden vooral voor de Westelijke cultuurwereld een geestelijk symbool van religieuze aard en de architectuur wordt grotendeels beïnvloed en mede bepaald door de torens, al of niet voorzien van klokken.

Eerste voorbeelden van klokketorens vinden wij in Ravenna, als toegangspoort van de oostelijke cultuur naar het Westen. In tegenstelling tot de latere westelijke torens zijn zij als de zgn. „campanile” los naast het kerkgebouw geplaatst en hebben daar veelal een ronde doorsnede (S. Apollinare in Classe, S. Apollinare Nuovo te Ravenna). Overigens werd voor Italië de vierkante toren karakteristiek (S. Satiro te Milaan). Ten N. van de Alpen kwam eveneens de vierkante doorsnede in zwang, nu echter organisch verbonden met het eigenlijke kerkgebouw. Het verticalisme van het torenlichaam zoekt naar een harmonisch evenwicht met de horizontale lijnen van het gebouw, hetgeen in de Romaanse architectuur dikwijls op treffende wijze werd bereikt.

Vooral de Duits-Romaanse architectuur in het Rijnland kenmerkt zich door een rijk ontwikkelde torenbouw (Keulen, Mainz, Worms). Een rechtstreekse invloed hiervan op de Nederlandse torenbouw zien wij o.a. in de Munsterkerk te Roermond. Dergelijke Romaanse torens kenmerken zich o.a. door de behandeling der gevelvlakken, voorzien van kleine zgn. rondboogfriezen, die in Nederland ook aan de kleinere dorpskerken te zien zijn. Behalve een symbolisch, heeft de toren tijdens de Middeleeuwen dus ook altijd een sterke aesthetische bedoeling gehad. In de Gothiek ging het verticalisme van de torenbouw dikwijls domineren boven de rest van het gebouw. Beroemd zijn de torenfronten der N.-Franse kathedralen, die bijna altijd tot hetzelfde schema terug te brengen zijn. Hier werden twee torens aan de westkant geplaatst, waartussen het portaal van de hoofdingang is geplaatst, dit in tegenstelling tot de torens van vele kerken in Nederland en Duitsland, waar één toren voorkomt in de as van het gebouw. Voor de Nederlandse middeleeuwse torenbouw werd de Domtoren te Utrecht (1321-’82) het prototype, dat met varianten in vele andere steden terug te vinden is (Martinitoren, Groningen, midden 15de eeuw; Cuneratoren, Rhenen, 1492; O.L. Vrouwetoren te Amersfoort, ca 1417). Tijdens de Renaissance kwam vooral in de Nederlanden een bijzondere torenvorm op, waarvan vooral Amsterdam prachtige voorbeelden bezit, die ook in het buitenland werden nagevolgd. Een overgangsvorm tussen de middeleeuwse en de Renaissancetoren vormt die van de Oude Kerk te Amsterdam. Daarna volgden de bekende torentypen als de Zuider-, de Munt- en de Montelbaanstoren (de toren van de Westerkerk tekent de overgang van Renaissance naar Classicisme). Door geheel Nederland is in de provincies deze torenbouw nagevolgd en wij zien dit type eveneens in Kopenhagen en in verschillende steden langs de Oostzeekust. Als bezielde architectonische schepping geraakte de torenbouw tegen het einde van de 18de eeuw in verval. Gedurende die eeuw verrezen echter vooral in Zuid-Duitsland vele fraaie en rijke baroktorens. In de 19de eeuw werden nog talrijke torens gebouwd, waarvan het ontwerp echter bijna zonder uitzondering volledig geïmiteerd is naar de oude stijlvormen. In de tegenwoordige tijd wordt de betekenis van de toren door velen als van zeer problematisch nut gesteld, terwijl wij anderzijds een streven zien om de toren als geestelijk symbool weer volledig in de architectuur op te nemen.

Lit.: E. H. ter Kuile, De Torens van Nederland, 3de dr. (Amsterdam 1943, Heemschutserie 7).