is in de dynamica de naam van elke oorzaak, die een beweging tegenwerkt. De gewone weerstanden danken hun ontstaan aan de werking van het medium, waarin een lichaam zich beweegt, bijv. van de lucht en het water; aan de wrijving, die vaste lichamen, die langs elkander glijden, op elkander uitoefenen; aan de onbuigzaamheid van touwen en kettingen enz.
Voor weerstand in de electriciteit z electrische weerstand. Speciaal zal hier de eerstgenoemde weerstand, de vloeistofweerstand, worden besproken.Vloeistofweerstand is:
a. kracht door stromende vloeistoffen of gassen op in het stromingsveld geplaatste lichamen uitgeoefend, resp.
b. kracht, die de vloeistof ondervindt bij door vaste wanden omsloten stromingsvelden (buizen en kanalen).
a. is samengesteld uit druk- en wrijvingskr achten. De drukkrachten (vormweerstand) zijn afhankelijk van de dichtheid van de stromende stof en van de vorm van het lichaam. De wrijvingskrachten worden veroorzaakt door de schuifspanning welke in de vloeistof, onmiddellijk aan het oppervlak grenzende, wordt opgewekt. Bij lichamen waarbij een circulatiestroming verschijnt (vliegtuigdraagvlakken), komt hier als derde bestanddeel nog een door het met het lichaam verbonden wervelstelsel geïnduceerde weerstand bij.
Men stelt de weerstand van een in een stromingsveld geplaatst lichaam evenredig met de dichtheid Q van de vloeistof, het kwadraat van de snelheid F en met het doorsnede-oppervlak F van het lichaam loodrecht op de stroming: W = cWv F ½ Q V2. De weerstandscoëfficiënt cw is echter niet constant en hangt o.m. af van F.
b. Bij de stroming door buizen en kanalen kunnen zich twee gevallen voordoen: bij geringe snelheid, kleine buisdoorsnede en grote viscositeit (getal van Reynolds klein = Poiseuille-stroming) is het drukverlies alleen bepaald door de viscositeit. Is het getal van Reynolds groot, dan zijn de turbulente vloeistofbewegingen voor het drukverlies maatgevend en treedt de viscositeit op de achtergrond. In analogie met a stelt men W = y0 l ½ QV2 (F = gem. snelheid, 0 = natte buisomtrek, / = buislengte). Voor het drukverlies ΔP volgt voor ronde buizen: Δp — λ lid ½ Q F2. (d is de diameter). De coëfficiënt A is een functie van het getal van Reynolds en is experimenteel bepaald. De formules zijn zo opgesteld, dat cw, y, λ dimensieloos zijn, d.w.z. hun waarden zijn in verschillende eenhedenstelsels dezelfde.