of belegering is de oorlogshandeling, welke ten doel heeft een vesting of sterkte te vermeesteren. Reeds betrekkelijk primitieve stammen versterkten hun woonplaatsen (in Nederland de Hunneschans, de zgn.
Huneborg bij Ootmarsum e.a.) zonder dat in deze tijden van een beleg veel sprake kan zijn. In de middeleeuwen daarentegen zijn belegeringen van kastelen gedurende een half jaar en langer geen zeldzaamheid, hetgeen zijn oorzaak vond in de primitieve aanvalsmiddelen bij reeds tamelijk ontwikkelde vestingbouw. Eerst de verbetering van het vuurgeschut ca 1400 maakte de kastelen na een beschieting van enkele dagen onhoudbaar. In de oorlogen der nieuwere geschiedenis spelen de steden en vestingen een hoofdrol. Enerzijds wegens haar staatkundig en economisch belang, anderzijds wijl zij de voor de aanvoer onmisbare land- en waterwegen en de omliggende landstreek beheersen. De Tachtigjarige Oorlog stond geheel in het teken van belegeringen; sedert de dagen van Maurits en Frederik Hendrik waren de Nederlanders hierin alle andere volken vóór. Met het groter worden der legers en de meer beweeglijke oorlogvoering boetten de vestingen aan betekenis in; in Napoleons tijd zijn slechts twee — om de verdediging — beroemde belegeringen te vermelden: Saragossa (1809) en Danzig (1813).In de latere tijd zijn vooral de belegeringen van Sebastopol (1854), Parijs (1870), Belfort (1870) en Port Arthur (1904) bekend geworden, alsmede in de Balkanoorlog, die van Adrianopel (1912). In Wereldoorlog I was de Oostenrijkse vesting Przemysl de enige die langdurig is belegerd (Sept. 1914; vervolgens begin Nov. 1914 tot eind Mrt 1915, waarna zij moest capituleren). Overigens bezweken alle vestingen spoedig voor het zware belegeringsgeschut, Vnl. mortieren van 30 en 42 cm (Luik, Namen, Maubeuge, Antwerpen). Een andere grote kringvesting, Boekarest, werd zelfs niet verdedigd. Algemeen achtte men de tijd der kringvestingen voorbij. Merkwaardigerwijze gaf echter de jongste oorlog weer enige langdurige belegeringen te zien, als Odessa, Leningrad, Sebastopol en Tobroek.
Hoewel men kan zeggen, dat een eïsoleerde vesting geen voldoende hulpmiddelen ezit om aan de moderne aanvalswapenen het hoofd te bieden, zullen, waar de oorlogsomstandigheden de aanwending van deze laatste niet toelaten, belegeringen en blokkades van steden nog steeds kunnen voorkomen. DR J. W. WIJN
Bij de uitvoering van een beleg moet men, zoals reeds uit het bovenstaande blijkt, onderscheid maken tussen de middelen van aanval en verdediging, welke beide zowel van tactische als van technische aard zijn.
De tactiek van de aanval omvat achtereenvolgens: de berenning, zijnde het met lichte troepen verkennen en van kleine vijandelijke afdelingen zuiveren van het terrein om de vesting; de strijd om het voorterrein, waarbij een energieke verdediger door tijdwinst gelegenheid kan verkrijgen tot vermeerdering en verbetering van zijn bewapening en andere middelen voor het in betere staat van verdediging brengen der vestingwerken en de kans op hulp van buiten kan vergroten; de insluiting, zo mogelijk aan alle zijden der vesting; de nadering tot de vesting en ten slotte de bestorming. In dit geval spreekt men van een geregeld of methodisch beleg. Hiertegen kan de verdediger zich bovendien door het doen van uitvallen, zowel overdag als des nachts, het bevorderen van pogingen tot ontzet, alsmede het afslaan van de herhaalde stormaanvallen, te weer stellen.
De technische middelen van aanval, welke uiteraard meer met die van de tactiek gepaard gaan, naarmate de aanval zich dichter naar de vesting toe verplaatst, zijn, behalve de artillerie-beschieting of het bombardement, het maken van in- en afsluitingslinies (z insluiting, circum- en contravallatielinie), van aanvalsloopgraven (z approches, parallellen, sappen), mijnen en grachtovergangen, alle te zamen als aanvals- en naderingswerken te betitelen. Hiertegen strijdt de verdediger in zijn, steeds beter ingerichte vestingwerken (z vestingbouw), zijn tegenloopgraven en tegenmijnen (z mijnstelsel) en zijn artilleriewerking: op grote afstand, tot steun van tussen liniën en nevenwerken (groot flankement) en tot de nabijverdediging (klein flankement)', soms ook kan hij onderwaterzettingen te baat nemen om den aanvaller te verdrijven (Leiden 1574).
Te allen tijde was het belegeringsleger uitgerust met alle voor het vernielen van de vestingwerken bestemd krijgstuig, van de stormtorens en -rammen, katapulten, ballisten en blijden der Ouden en middeleeuwen tot het zware krombaangeschut (houwitsers en mortieren) van de nieuwere tijd, daartoe in belegeringsparken verzameld.
Nadat de aanvaller het punt of front van aanval, hetzij in de hoofdwal der vesting, hetzij in de fortcngordel gelegen, had uitgekozen, werden van de insluitingslinie uit zijn naderingswerken geleidelijk naar dat punt of front vooruitgebracht, terwijl zijn artillerie tot taak had den verdediger, in het bijzonder diens geschut, tot zwijgen te brengen, in de muren of wallen een bres te schieten en het bomvrij onderkomen te vernielen. Na korter of langer tijd werd op die wijze het betrokken gedeelte der vesting of stelling stormrijp gemaakt en werden, na het doorschrijden der hindernissen (grachten en versperringen) de geschoten bressen bestormd.
Bij het sterker worden van de verdediging in de 20ste eeuw (toepassing van pantseringen en beton (gewapend)) is het geregeld beleg meer en meer vervangen door de zgn. verkorte aanvalswijze van von Sauer (Luik 1914), waarbij een onverwacht, gewelddadig optreden van artillerie, gepaard aan overrompeling of een coup de main, het succes moest verzekeren.
LT KOL. W. H. SCHUKKING
Belegerde of berende stad of plaats. Indien een stad of plaats dadelijk belegerd, berend of in staat van beleg gesteld is, kan krachtens de vierde Titel van de Regtspleging bij de Landmagt de commanderende generaal of officier een temporaire krijgsraad benoemen bestaande uit een president (zo mogelijk een hoofdofficier, en/of gestudeerd jurist) en twee leden (officieren). Genoemde autoriteit benoemt bij deze krijgsraad tevens een auditeur-militair, die geen officier behoeft te zijn, doch wel zo mogelijk gestudeerd jurist. Is geen geschikte officier beschikbaar voor de functie van secretaris, dan neemt de auditeur-militair deze functie tevens waar. De president benoemt één of meer officieren-commissaris, voor welke functie hij zo nodig een lid van de krijgsraad mag aanwijzen. Overigens zijn op de werkwijze van de temporaire krijgsraad zoveel mogelijk van toeassing de bepalingen geldende voor de gewone rijgsraden in de arrondissementen* of districten.
De vonnissen van de temporaire krijgsraad zullen, alvorens te worden geëxecuteerd, gepresenteerd worden aan den generaal of commandant, om daarop te verlenen het fiat executie. Is dit verleend, dan worden de vonnissen dadelijk gepronuncieerd en ter executie gelegd. Mocht de genoemde autoriteit redenen hebben om het vereiste fiat executie te weigeren, dan zal hij de executie, op zijn verantwoordelijkheid, mogen schorsen, doch is hij gehouden om zulks ten spoedigste ter kennis te brengen van den vorst (koning), opdat deze een beslissing zal kunnen nemen.
Hoger beroep van de vonnissen, gewezen door een temporaire krijgsraad, is in het algemeen niet mogelijk. Slechts wanneer de stad of plaats nog niet dadelijk belegerd of berend, doch in staat van beleg gesteld is, bestaat er hoger beroep op het Hoog Militair Gerechtshof*.
Belegerd is de stad of plaats, die door de vijand omsingeld en afgesloten is. Berend, indien door de vijandelijke actie een omsingeling dreigt, doch de afsluitingnognietgeëffectueerd is (z verder regtspleging bij de landmagt, krijgsraad en beleg, staat van), MAJ. MR H. H. A. DE GRAAFF