Vlaams letterkundige (Geel 17 Febr. 1914), publiceerde gedichten en essay’s onder de schuilnaam Albert Westerlinck. Na tot priester te zijn gewijd te Mechelen, studeerde hij in de wijsbegeerte en letteren aan de universiteit te Leuven, waar hij later als lesgever aan verbonden werd.
Hij werd tevens leraar in de Nederlandse letterkunde aan de R.K. Hogeschool voor Vrouwen te Antwerpen en redactiesecretaris van Dietsche Warande en Belfort. Zijn met weemoed versneden poëzie getuigt van een sterk godsdienstige levensbeschouwing. Zijn critisch en essayistisch werk gaat uit van de overtuiging dat de kunstenaar een spectrum dient te zijn van een totale levensverbondenheid, welke voor hem het stempel van het christelijk humanisme moet dragen. In zijn literaire studiën huldigt hij een op de mentale psychologie en de existentialistische wijsbegeerte gevestigde psychologische methode, die hij, met het oog op een vollediger en nauwkeuriger kennis van de scheppende persoonlijkheid, beschouwt als een noodzakelijke aanvulling van de historisch-philologische methode, welke hij overigens niet verwerpt.DR R. F. LISSENS.
Bibl.: Poëzie: Bovenzinnelijk Verdriet (Kortrijk 1938); Met zachte Stem (Mechelen 1939); Aardsch en Hemelsch (Brussel 1943). Essays en studiën: Luister naar die Stem (Brugge 1942); Het Lied van Tantalus (Brugge 1944); Prosper Van Langendonck (Brugge 1946); Het schoone geheim der Poëzie (Antwerpen 1946).