Hebreeuwse persoonsnaam („Jahwe heeft gegeven”), die in het O.T. dikwijls voorkomt.
1. De Leviet Jonathan, die, volgens het Boek der Richteren (Rechters), zijn Levietisch-priesterlijk ambt uitoefende vooreerst in een soort privaatheiligdom van een genoemde Micha, later in de stad Dan, ten dienste van de Danieten (Richt. 17-18). De verhalen waarin dit optreden van Jonathan wordt beschreven, behoren tot de belangrijkste en moeilijkste bronnen voor de oudste geschiedenis van het priesterschap in Israël.
Lit.: A. Van Hoonacker, Le sacerdoce lévitique (Louvain 1899).
2. Jonathan, Sauls meest bekende zoon en Davids boezemvriend. Hij speelde een beslissende rol in de overwinningen door Saul behaald op de vooruitgeschoven Filistijnse legerposten te Gibea (of Geba) en Michmas. De Filistijnen verzamelden daarop al hun krachten en lokten Saul tot de strijd in de vlakte van Jizreël uit, vooraleer de koning hulp uit Galilea en Gelead had ontvangen. Het Israëlietisch leger werd verslagen en uitgeroeid. Jonathan sneuvelde in de bergen van Gilboa (Gelboa). David dichtte op de dood van zijn vriend een bekend treurlied. De uitdrukking David en Jonathan duidt op twee onafscheidelijke vrienden.
Lit.: M. Noth, Geschichte Israels (Göttingen 1950).
3. Jonathan, zoon van de priester Abjathar, lichtte David in omtrent de opstand van Absalom. Later koos hij, tot zijn onheil, partij voor de opstandige Adonias.
4. Jonathan de Maccabeeër, jongste broeder van Judas Maccabeüs. Hij volgde zijn broeder als legeraanvoerder van de Jahwe-getrouwe Judeeërs op. Om zijn gezag te vestigen en uit te breiden zocht hij achtereenvolgens steun bij de Naboteeërs, bij Alexander Balas, bij Diodotos Iryphon, bij de Spartiaten en zelfs bij de Romeinen. Het gelukte hem de gouw Juda te vergroten, het kustgebied te veroveren, en naar het Noorden tot in de buurt van Damascus door te dringen. Hij slaagde er evenwel niet in de laatste Syrische garnizoenen op de burcht te Jeruzalem en in den lande te Bethzur te verdrijven. Hij herbouwde en versterkte Jeruzalems muren. Door toedoen van Alexander Balas verwierf hij het hogepriesterschap, waarschijnlijk in 153 v. Chr. Hij fungeerde in deze hoedanigheid voor het eerst op het grote herfstfeest van dat jaar. Hij werd verraderlijk door Iryphon gevangengenomen en ca 143 vermoord.
Lit.: G. Ricciotti, Storia d’Israele (1934; Fr. vert: Histoire d'Israël, Paris 1939; Ned. vert.: Turnhout 1949); M. Noth, Geschichte Israels (Göttingen 195°); F- M. Abel, Les Livres des Maccabées (Paris 1949).