Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

RICHTEREN

betekenis & definitie

(Hebr.: Sjofetim) noemt men de mannen, die in de periode tussen de dood van Jozua en die van Samuël (van ca 1300-1050 v. Chr.) zich, in tijden van nood, òf door keuze òf uit vrije wil aan het hoofd van een of meer stammen plaatsten.

Een centraal bestuur ontbrak; de verschillende Israëlietische stammen, vaak op zichzelf aangewezen, geraakten, wanneer de religieuze band verslapte, telkens onder druk van de omringende vijandige Kanaänieten of van binnendringende nomadische en andere volken.Het woord „richters” bedoelt vooral „bestuurders”; het ziet ook op de redding in de strijd, niet alleen op de rechtspraak; de Vulgaat vertaalt Judices, d.w.z. „rechters”. Door de bewerkers van het Bijbelboek zijn zij voorgesteld als nationale helden, redders van het gehele volk. Die bewerkers hebben de oude volksverhalen in een chronologisch schema geplaatst en ook zijn er opmerkingen van godsdienstige strekking aan toegevoegd, waarbij vooral gewezen werd op de regelmatige opeenvolging van afgodendienst, onderdrukking, bekering, uitredding. Deze overlevering vermeldt de namen van Othniël, Ehud, Samgar, Barak, Gideon, Abimelech, Thola, Jaïr, Jefta, Ebzan, Elon, Abdon, Simson, Eli en Samuël. Ook wordt als richteres Debora genoemd, die met Barak optrok en de Kanaänietische veldheer Sisera overwon. De daden van de richteren worden in het Boek der Richteren (die van Eli en Samuël in het 1ste boek Samuël) beschreven.

Lit.: L. Desnoyers, Hist. du peuple hébreu: la période des Juges (R.K., 1922); E. Auerbach, Wüste und gelobtes Land (1932); C. F. Burney, The Book of Judges (1918); J. Garstang, Joshua and Judges (1931); Fr.

Nötscher
in de Echter-Bibel (Die Heilige Schrift in deutscher Übersetzung, I, afl. 12 (1950); K. Gutbrod, Das Buch vom Lande Gottes (1951); C. J. Goslinga (in: Korte Verklaring der H. Schrift, 2 dln, I (1951), II (1952).

< >