Nederlands dichter (Velp 4 Mei 1891), werd opgeleid voor het notariaat, was vervolgens enige tijd werkzaam aan de décor-afdeling van de Amsterdamsche Schouwburg en ging daarna over naar de journalistiek, waarin hij als toneel- en letterenrecensent en als schrijver van levendige reportages naam maakte. Op letterkundig gebied publiceerde hij, behalve enige geschriften over het toneel en de dans, vnl. lyriek, een in zichzelf gekeerde, soms bijna stamelende poëzie van een grote directe innigheid, waaronder gedichten voorkomen over liefde en dood, die tot de beste Nederlandse lyriek van deze tijd behoren.
In zijn latere verzen heeft hij getracht een meer populaire toon te verwezenlijken, geïnspireerd op oude Nederlandse, Engelse en Spaanse balladen en andere volkspoëzie. Grote populariteit verwierf zijn omvangrijke ballade Maria Lécina (1932). In zijn proza betoont hij zich een uiterst onderhoudend specialist in uiteenlopende originele liefhebberijen, waaronder die voor culinaire gerechten, voor de wijn, voor vaderlandse landschappen en kastelen, voor danskunst en voor de zee hem een bijzondere vermaardheid deden verwerven.Bibl.: Poëzie: in memoriam (1921); Enkele gedichten (1924); Dood en leven (1926); Hemel en aarde (1927); Triomf van den dood (1929); Maria Lécina (1932); Et in terra (1933); Tegen balladen (1935); Voor twee stuivers anjelieren (1936); Orpheus en Euridice (1940); Dagelijksch brood (1941); Verzamelde gedichten (1941); Jorge Manrique (1943); Verboden verzen (1947); Jacob en de engel (1951). Proza: De wereld van den dans (1922); Het tooneeldécor (1923); Marionetten (1925, met G. J. Kelk en G. v. Wessem); Tooneel en dans (1925); Dansers en danseressen (1926); Twee eeuwen danskunst (1927); Tierelantijnen (1928); Nieuwe tierelantijnen (1930); Culinaire tierelantijnen (1934); 100 Avonturen met een pollepel (1939); Ik zie, ik zie, wat gij niet ziet (3 dln, 1940); Vertaling van Cervantes’ Don Quichot (1941, met G. F. A. van Dam); Wandelingen met Mars (1942); De vergulde druiventros (1943); De ernstige roker (1950); Het gebroken hart of de reis naar Barcelona (1951, roman); Zeven en twintig stokpaarden (i95i).
Lit.: H. Marsman, in: Verzameld Werk III; A. Roland Holst, in: Proza II; M. Roelants, Inleiding bij: Verz. gedichten (1941); Singel 262 (1949).