Nederlands militair (Nijmegen 12 Oct. 1762 - ’s-Gravenhage 23 Mei 1838), trad in dienst bij het regiment van Aylva, klom op tot kapitein, werd in 1793 bij Wenen in de veldtocht tegen de Fransen, zwaar gewond en in 1796 gepensionneerd. In 1797 werd hij commissaris der Franse troepen in de Bataafse Republiek, in 1800 secretaris-generaal van het ministerie van Oorlog.
Van 1802-1806 was hij gouverneur-generaal van de Kaap de Goede Hoop. Hij verloor in de vlakte van Blauwberg een slag tegen de Engelsen en dientengevolge ging de Kaap, onder een eervolle capitulatie, weder, en ditmaal voor goed, voor Nederland verloren. In 1810 werd hij door Napoleon tot opvolger van Daendels benoemd als gouverneur-generaal der bezittingen ten Oosten van Isle de France. 16 Mei 1811 aanvaardde hij het bestuur te Batavia, maar reeds 17 Sept, moest hij voor de overmacht der Engelsen wijken ; na krijgsgevangenschap in Engeland, terug in Frankrijk, werd zijn gedrag goedgekeurd door de keizer, die hem tot commandant der 31ste militaire divisie, hoofdkwartier Groningen, en tot baron van het keizerrijk benoemde. Hij dempte als zodanig zonder bloedvergieten een opstand in Oost-Friesland; daar hij zijn woord had gegeven, dat hij vóór zijn uitwisseling niet tegen de Engelsen zou strijden, werd hij bij het verschijnen van Engelse fregatten voor Hamburg, naar Mézières verplaatst. Na zijn ontslag uit Franse dienst werd hij luitenant-generaal bij het Nederlandse leger, belast met het personeel, tot Juli 1815. 24 Nov. 1816 verhief koning Willem I hem in de Nederlandse adelstand met het praedicaat Jonkheer; 10 Nov. 1828 kreeg hij de titel van generaal der infanterie.DR F. W. STAPEL.