Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WENEN

betekenis & definitie

hoofdstad, tevens grootste stad, van de Republiek Oostenrijk, ligt op 48° 13' N.Br. en 16° 23' O.L. op de rechteroever van de Donau en wordt doorsneden door een arm van deze rivier, het Donaukanaal. De stad ligt op 170 m boven het zee-oppervlak en heeft een gematigd doch veranderlijk klimaat (gem. jaarl. temperatuur 9,1 gr.

C., neerslag gem. 623 mm per jaar).De stad Wenen vormt met onmiddellijke omgeving een Bundesland van 1215 km2. Het eigenlijke stadsgebied beslaat 226 km2. De bevolking is (1951) 1 766 100 zielen.

STADSBEELD

De oudste middeleeuwse nederzetting lag waarschijnlijk precies op de plaats van het Romeinse castrum Vindobona (zie hierna bij geschiedenis) en ontwikkelde zich zeer snel in de 12de eeuw. De stad strekte zich toen uit tot het Schotse klooster (gesticht 1154) in het N. en de Burg in het W. Zij omvatte ook de nieuwe grote parochiekerk van St Stefan (gesticht 1137, zie hierna) juist voorbij het zuidelijke punt van de oudste nederzetting, en meer naar het O. een groot langwerpig plein. Tegen het eind der 12de eeuw was dit gebied met een sterke muur omgeven. Deze grens van eigenlijk Wenen bleef bestaan tot midden 19de eeuw. Ca 1207 gold Wenen reeds als een der belangrijkste Duitse steden.

Gelijk alle middeleeuwse steden was ook het oude Wenen tamelijk overbevolkt, met nauwe straten en smalle, hoge huizen. Eerst tijdens de grote bouwperiode van de Barok (1630-1730), toen men vele nieuwe kloosters stichtte en de landadel zich rond het hof schaarde, werden vele smalle burgerhuizen vervangen door brede, meer weidse religieuze en aristocratische behuizingen. Aan dit belangrijke tijdvak dankt de stad haar historische bekoring; oudere dan Barok-gebouwen zijn zeer zeldzaam.

Rondom deze binnenstad, de „Innere Stadt”, en ervan gescheiden door een brede „glacis”, ontwikkelden zich de zgn. oude voorsteden in een brede halfcirkel, op de Z.-W. oever van de Donau, terwijl op dezelfde wijze aan de overkant van de brug, tegenover de binnenstad, de voorstad Leopoldstadt ontstond. Aangezien er daar meer ruimte was, waren deze voorsteden nooit zo nauw in elkaar gebouwd als de binnenstad. De voorsteden hadden zeer veel te lijden van het beleg van Wenen in 1683 en werden daarna opnieuw opgebouwd. Op sommige plaatsen hebben zij het architectonisch karakter van de 18de eeuw nog bewaard. Begin 18de eeuw lieten verschillende aanzienlijke edelen zomerpaleizen met grote tuinen bouwen in de voorsteden: de paleizen Liechtenstein, Schwarzenberg, Schönburg, Clam-Gallas en bovenal Prins Eugenius’ Belvédère zijn hiervan fraaie, nog bestaande voorbeelden.

Toen na 1683 de Turkse dreiging voorbij was, bestond er geen directe noodzaak meer om de oude verdedigingswerken en de glacis in stand te houden: zij waren nutteloos geworden, gelijk de Napoleontische oorlogen bewezen. Toch hield men aan de oude aanleg vast tot 1859, het jaar waarin men overging tot slechting van de wallen en tot bebouwing van de glacis. Een brede, veelhoekige boulevard, de Ringstrasse, werd rond de binnenstad aangelegd, globaal midden door de glacis, zodat er ruimte vrij kwam voor 2 of 3 nieuwe rijen huizenblokken binnen de „Ring”, en op dezelfde wijze enige rijen tussen de „Ring” en de oude voorsteden.

Een gedeelte van deze ruimte werd benut voor openbare parken en voor de monumentale openbare gebouwen, onontbeerlijk voor een moderne hoofdstad. De overblijvende ruimte werd grotendeels gebruikt voor woningbouw. Zó was men echter gewend aan de woonwijze van de oude, nauwe binnenstad, dat het, soms zeer grote en luxueuze appartement, in een flatgebouw en niet het afzonderlijke één-gezinshuis, de normale vorm van wonen bleef. Deze grote bouwbedrijvigheid uitte zich hoofdzakelijk in classicisme- en Renaissance-stijl. Met nadruk dient gezegd dat, speciaal bij de grote openbare gebouwen, dit niet uitsluitend imitatie was: de bouwmeesters waren bezield door een geest die volkomen zeker van zichzelf was, zodat zij niet terugschrokken van grootse en architectonisch zeer oorspronkelijke ontwerpen en de meest omvangrijke opdrachten stoutmoedig aanvaardden.

Veel minder bevredigend waren de resultaten van deze veranderingen op het gemiddelde peil van de stad, die inmiddels het grootste handels- en fabriekscentrum van de Oostenrijk-Hongaarse monarchie was geworden, met een daarmee evenredige groei van de arbeidersbevolking. In de oude stad en meer nog in de voorsteden werden hele straten afgebroken en vervangen door grote woonkazernes, in wat bekend werd als de „Ring-strassenstijl”. Deze massaproductie leidde tot het gebruik van goedkoop materiaal en het resultaat was brutaal, leeg en vnl. in de oude voorsteden ongelofelijk naargeestig.

Het oude Wenen was omgeven door een halfcirkel van dorpen, waarvan die in het N. en N.W. wijnbouw hadden. Eind 19de eeuw had de stad zich tot daartoe uitgebreid en de dorpen reeds gedeeltelijk geassimileerd. Toch hebben een aantal van deze gemeenschappen, als Nussdorf, Sievering en Grinzing, de laatste beroemd om haar wijnbouw, hun oorspronkelijk dorpskarakter bewaard, hoewel zij door de steeds groeiende stad totaal zijn ingesloten.

Na Wereldoorlog I, toen de in Wenen endemische woningnood nog verergerde, ging men over tot de bouw van blokken gemeentewoningen, bestaande uit zeer kleine, goedkope appartementen, her en der over de gehele stad, waar zich maar onbebouwde terreinen bevonden. Deze woonkazernes, veelal van enorme afmetingen en vaak van modem comfort verstoken, waren niet te beschouwen als een werkelijk bevredigende oplossing van het probleem van moderne stadsuitbreiding. Aan de andere kant werd het huizentekort aangepakt door het streven de hutten van de volkstuinders oorspronkelijk bedoeld om schaduw te geven en om gereedschap te bewaren, om te bouwen tot permanente woonhuizen. De resultaten waren meestal weinig bevredigend, omdat de tuintjes te klein waren en iedere financiële steun bij dit soort bouwen ontbrak.

De schade veroorzaakt door Wereldoorlog II was, hoewel aanzienlijk, niet werkelijk belangrijk en onvergelijkelijk veel minder dan die welke aan enige grote Duitse steden werd toegebracht. Geen van de historische gebouwen uit vroeger tijden werd vernield. Alleen het dak van de St Stefans kathedraal is verbrand en een deel van het koor werd beschadigd, doch de gewelven hielden stand en daardoor bleef het grootste deel van het inwendige intact. Alle andere belangrijke monumenten ontkwamen, soms op het nippertje, gelijk is af te lezen van de massa’s bomtrechters vlakbij de zuidzijde van de Oben und Untere Belvédère. Minder gelukkig was een aantal grote openbare gebouwen uit de 19de eeuw: de opera en het Burgtheater werden bijna onherstelbaar beschadigd en het Kunsthistorisch museum en de regeringsgebouwen (parlementsgebouwen) leden zware schade. De zwaarste bomschade trof, evenwel, de arbeiderswijken in het Z. en in Floridsdorf op de andere oever van de Donau.

Elders blijft de schade meer beperkt tot afzonderlijke huizen. Het herstel vordert langzaam.

GEBOUWEN

Van de in kunsthistorisch opzicht belangrijke kerken is de St Ruprecht (in 740 voor de eerste maal gebouwd) de oudste en de Gothische Stefansdom (toren herbouwd 1860-’64, 135 m hoog) de belangrijkste; verder kunnen genoemd de kerk van de Schotse Abdij (13de eeuw), de St Augustinuskerk, Minonietenkerk en de kerk St Maria am Gestade (allen Gothisch, 14de eeuw), St Peter (1702-T3) en de Capucijnerkerk (beide Barok), de Karlskerk (door Fischer von Erlach, 1713) en de Votiefkerk. De belangrijkste paleizengroep wordt gevormd door de Hofburg, een onregelmatig complex, waarvan het oudste deel uit de 13de-16de eeuw dateert, het nieuwe deel (Neue Hofburg) ontstond na 1890. Het complex bevat paleizen en musea. In het Z.W. der stad ligt het paleis Schönbrunn (1696-1780, Fischer von Erlach), thans ged. museum (wagenmuseum), verder kunnen genoemd het paleis van aartshertog Frederik (1801-’04) waar thans de beroemde verzameling van grafica, de Albertina, is ondergebracht; uit de Barok dateren het winterpaleis van Prins Eugenius (1696-1711), de adelspaleizen Starhemberg, Darm-Kinsky (1709-13), Harrach (1689-1713), de beide Belvédère-paleizen (J. L. v. Hildebrandt 1713-’23) in één waarvan thans het Barokmuseum, en het Paleis Liechtenstein (1701-’02), waarin een schilderijengalerij.

Van de overige openbare gebouwen zijn de belangrijkste: het Oude Raadhuis (1706, m. Gothische resten), de Bondskanselarij (1717), het voormalige Arsenaal (1732, thans brandweerkazerne), de voormalige Boheemse Hofkanselarij (1700-’14), Schwarzenberg en Trautson (beide laatste van Fischer v. Erlach). Een groot aantal openbare gebouwen ontstond in de 19de eeuw aan of in de omgeving van de Ring, alle geïnspireerd op historische bouwstijlen: het nieuwe Raadhuis (1872-’82, Gothiek en Renaissance), Parlementsgebouw (1873-’83, neo-klassiek), Paleis v. Justitie (1875-’81, na brand vernieuwd 1927), Natuurhistorisch Museum en Kunsthistorisch Museum (1872-’89, neo-Renaissance), Academie v. Wetenschappen (1753, classicistische Barok), Academie der Beeldende Kunsten (1877, neo-Renaissance) en Universiteit (1873-’84, neo-Italiaanse-hoogrenaissance).

Behalve de hier reeds genoemde musea dienen nog vermeld het Museum voor Volkenkunde, het Museum voor Volkskunde, het Legermuseum, het Klokkenmuseum, het Technisch Museum en de „Sezession”, eertijds centrum van de Jugendstil. Belangrijke schouwburgen en concertzalen zijn o.a. de Staatsopera (1861-’90, neo-Renaissance, het Burgtheater (1888), de Volksopera en de concertzalen in het Musikvereinsgebaude, het Künstlerhaus en de Redoutenzaal in de Hofburg. Wenen’s bekendste parken zijn het Raadhuispark, Volkspark, Stadspark, Botanische tuin, Hofgarten, Schweizer Garten en het befaamde Prater.

INSTELLINGEN

Op cultureel gebied vormt Wenen een belangrijk Europees centrum. Tot de bekendste Weense instellingen op wetenschappelijk gebied behoren de Academie van Wetenschappen, de Universiteit (gesticht 1364).

Deze laatste heeft een beroemde medische faculteit. Er zijn twee Technische Hogescholen, de Handelshogeschool, de Landbouwhogeschool, de Veeartsenijkundige Hogeschool, hogescholen voor muziek, voor beeldende en toegepaste kunst, verder talrijke vakscholen, o.a. grafische school, textielschool en modeschool. Belangrijke bibliotheken zijn o.m. de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek, de Weense Stadsbibliotheek en de Mode-bibliotheek.

MUZIEK

Voor de muzikale cultuur heeft Wenen verscheidene malen een belangrijk centrum gevormd. Ca 1200 (Walther v. d. Vogelweide, Neidhart von Reuental e.a.) bloeide er de Minnezang, ca 1400 de lieder- en speelmanskunst en ca 1500 het Duitse lied (Scufl, Isaak, Finck e.a.), de orgelkunst (P. Hofhaimer) en de instrumentale muziek (Hofkapel). In de 17de en eerste helft der 18de eeuw overheersten de opera en de instrumentale muziek (Gluck, Froberger, Kerrl), in de tweede helft der 18de eeuw viel het hoogtepunt der klassieke periode (Haydn, Mozart, Beethoven), in de igde eeuw de vroege en late Romantiek (Schubert, Brahms, Bruckner e.a.), de wals (Strauss, Lanner). In de huidige periode zijn vooral de opera en de beide symphonie-orkesten (Wiener Philharmoniker en Wiener Symphoniker) van grote betekenis (z Oostenrijk, muziek).

Wenen is de zetel der Oostenrijkse regering, van de R.K. aartsbisschop, de Evangelische „Öberkirchenrat”, van hogere rechtsprekende lichamen, van de directie der Bondsspoorwegen, de Munt en talrijke andere officiële en semi-officiële instellingen.

INDUSTRIE EN HANDEL

In normale tijden is 45 pct van de beroepsbevolking bij de industrie betrokken en 20 pct bij de handel. De industrie richt zich vnl. op kunstnijverheidsproducten, luxevoorwerpen (leerwaren, juwelen, ceramische producten, meubelen) en mode-artikelen. Wenen is een der belangrijkste mode-centra van Europa. Ook is er metaalindustrie (machinebouw, electrotechnische industrie, voedings- en genotmiddelenindustrie. De handel is belangrijk en vindt een hoogtepunt in de tweemaal per jaar gehouden Wiener Messe.



VERKEER EN TOERISME

Wenen is, ondanks zijn randligging het belangrijkste verkeerscentrum van Oostenrijk en een belangrijk knooppunt in de spoorwegverbindingen tussen West- en Noord-Europa en Z.O.-Europa anderzijds. De stad beschikt over 6 stations ; 8 hoofdspoorlijnen gaan van Wenen uit. In het luchtverkeer is Wenen eveneens een belangrijk centrum; de luchthaven is Aspern. Het scheepvaartverkeer op de Donau staat in belangrijkheid by het landverkeer achter, er zijn echter plannen voor een groot rivierhavencomplex.

Als toeristencentrum is Wenen van internationale vermaardheid, zowel door zijn stadsschoon en kunst- en cultuurhistorische monumenten als door talrijke belangrijke gebeurtenissen op wetenschappelijk en artistiek gebied.

Ook om zijn fraaie omgeving is Wenen zeer gezocht. In het N. ligt het Kahlengebergte (Leopoldsberg, Kahlenberg, Hermannskogel), dat met de hoogten ten Z. daarvan het voornaamste deel van de Wener woud- en weidegordel vormt. In het Z.W. ligt in het dal van de Wien het lustslot Schönbrunn met een park en vele andere lustverblijven, sommige met parken, de badplaats Vöslau en de dalen van de Triesting en Piesting, die toegang geven tot de Alpen, de Schneeberg, de Raxalp en de Semmering.

Lit.: N. Krebs, Die Ostalpen u. das heutige österreich (1928); H. Hassinger, Boden u. Lage Wiens (1946); H. Tietze en H. Sitte, Die Denkmale der Stadt W. (1908); A.

Schnerich, W.’s Kirchen u. Kapellen (1921); A. v. Bal das, Das neue W. (1926-’28); B. Grimschitz, Wiener Barockpalaste (z. j. (1945)); R. K. Don in, Der Wiener Stephansdom u. seine Gesch. (1946); H.

La Farge, Lost Treasures of Europe (New York 1946); A. Schnerich, Gesch. d. Musik in W. u. Niederösterr. (1921); E. Schenk, Kleine Wiener Musikgesch. (1946).

Geschiedenis

Reeds in vóór-historische tijd was de plek, waar nu Wenen ligt, een kruispunt van gewichtige verkeerswegen en bewoond. In de Romeinse tijd heette zij Vindobona en had garnizoen. In de vroege Middeleeuwen verscheen de naam Wenin (voor het eerst in 881), naar een zijriviertje van de Donau. Onder de Babenbergers en tijdens de Kruistochten bloeide Wenen op. In 1137 werd het voor het eerst als stad vermeld. Precies een eeuw later verleende keizer Frederik II Wenen de rechten van een vrije rijksstad, maar onwillig moest het zich op het eind van de 13de eeuw bukken onder de Habsburgers.

Onder hertog Rudolf IV (1358-1365) werd de Gothische St Stephanskerk gebouwd en de universiteit gesticht. Van 14851490 was Wenen in het bezit van de Hongaarse koning Matthias Corvinus. Van Sept./Oct. 1529 had het eerste beleg van Wenen door de Turken onder sultan Soleiman II de Grote plaats. De verdediger was graaf Nicolaas Salm. Gevaarlijker was het tweede Turkse beleg (15 Juli - 12 Sept. 1683); de verdediging werd toen geleid door graaf Rudiger Starhemberg en burgemeester Andreas Liebenberg. In 1805 en 1809 was Wenen korte tijd bezet door de legers van keizer Napoleon I. Van 1814-1815 vergaderde er het Wener Congres.



Gedurende de „Biedermeierzeit” (ca 1830) ontplooide zich onder invloed van de musici Beethoven, Schubert en Strauss, de dichters Grillparzer, Raimund en Nestroy, de schilders von Schwind en Waldmüller te midden van de Weense aristocratie en bourgeoisie een fijne artistieke cultuur. In 1848 braken te Wenen drie keer heftige arbeiders- en studentenoproeren uit (13-15 Mrt, 15 Mei en vooral in Oct.). In de tweede helft van de 19de eeuw ontwikkelde Wenen zich tot een moderne millioenenstad, waarin het liberalisme het resp. af moest leggen tegen de klein-burgerlijke anti-semietische Christelijk-socialen (burgemeesterschap van dr Lueger, 1897-1910), daarna tegen de sociaal-democratié. Na de ineenstorting van het oude Oostenrijk in Wereldoorlog I heersten enige jaren lang in Wenen door de plotselinge verarming van de aristocratie en bourgeoisie verschrikkelijke toestanden. Volgens de grondwet van 1 Oct. 1920 werd de stad een apart bondsland in de republiek.

In de stedelijke raad had tot Febr. 1934 de sociaal-democratie de onbetwiste meerderheid. Zij hief sterk progressieve belastingen en maakte Wenen tot een modelstad, wat betreft de volkshuisvesting en allerlei gemeentelijke voorzieningsdiensten ten bate van de minder bemiddelden. Natuurlijk veroorzaakte deze politiek echter een scherpe spanning tussen Wenen en de bondsregering, waarin sedert 1920 de sociaal-democraten geen invloed meer hadden, en evenzeer tussen Wenen en de andere meer agrarische bondslanden, waarin de Christelijk-socialen en zelfs de fascistische „Heimwehren” de overhand hadden. In het midden van Febr. 1934 besloten de fascistische ministers Fey en Starhemberg van het kabinet Dollfuss ( Oostenrijk, geschiedenis) de „Republikeinse Schuttersbond”, die een soort Weense arbeidersweer was, te ontwapenen. Dit stuitte in de Weense volksbuurten op verbitterd verzet.

Dagenlang verdedigde het rode Wenen zich tegen de Heimwehr en zelfs tegen geregelde troepen, die artillerie moesten laten aanrukken om het verzet te fnuiken. Het gelukte een deel van de „Republikeinse schutters” onder hun leiders Otto Bauer en Leo Deutsch naar Tsjechisch gebied te ontkomen. Onderwijl was Wenens burgemeester Seitz in een concentratiekamp opgesloten en de stedelijke raad ontbonden. Na de „Anschluss” werd Wenen in 1939 een afzonderlijke Rijksgouw van het Duitse Rijk.

DR J. S. BARTSTRA

In Wereldoorlog II vormde Wenen met zijn omgeving een centrum voor de Duitse oorlogs-industrie. Tegen het einde van de oorlog opereerden hier Duitse troepen onder de beproefde leiding van Sepp Dietrich; niettemin is de verovering van Wenen door de Russen zeer snel in haar werk gegaan. Begin Apr. 1945 overschreden het 2de en het 3de Oekraïense leger, resp. onder bevel van Malinovsky en van Tolboetsjin, de Oostenrijkse grens. Malinovsky drong op naar Bratislava (Pressburg), dat hij op 4 Apr. aanviel en de 7de vermeesterde. Zonder dit resultaat af te wachten had hij zijn pantser troepen echter reeds naar Wenen laten oprukken, welke in de avond van 5 Apr. de buitenwijken van de stad bereikten. Tolboetsjin maakte zich op 2 Apr. meester van Wiener-Neustadt, een fabriekscentrum van de vermaarde Messerschmitt-vliegtuigen.

Terwijl zijn linkervleugel op 4 Apr. de plaats Nagykanisca met haar oliegebied bezette en door de verovering van Marburg beveiligde tegen de zuidelijk van de Drave opererende Duitse troepen, werd doorgedrongen naar de Donau ten N.W. van Wenen waardoor op 7 Apr. de insluiting van de stad was voltooid. Om te voorkomen dat de gebeurtenissen bij Boedapest, waar een langdurige strijd in de stad moest worden gevoerd, zich zouden herhalen, werd Wenen met een grote macht van alle zijden tegelijk aangevallen. Op 10 Apr. hadden de Russen de stad reeds voor driekwart veroverd en 13 Apr. was Wenen geheel bevrijd. Bij besluit van de Geallieerden van 4 Juli 1945 werd de stad in 5 bezettingszones verdeeld: een Russische, een Amerikaanse, een Franse, een Britse en een gemeenschappelijke.

LUIT.-GEN. D. A. VAN HILTEN

Lit.: Weisz, Gesch. d. Stadt Wien (2 dln, 1881/1882); R. v. Kralik, Gesch. der Stadt Wien u. ihrer Kultur (1933); F. Walther, Gesch. der Stadt Wien (3 dln, 1940-’44); Bibliographie z. Gesch. u. Stadtkunde von W. (1947).

Groot verbond van Wenen

noemt men het verdrag, dat 12 Mei 1689 te Wenen getekend werd en waarbij de keizer, de Staten-Generaal, Spanje, Engeland, vele Duitse vorsten en Savoye zich verbonden de Vrede van Munster (1648) en die van de Pyreneeën (1659) te herstellen en de kwestie der Spaanse erfopvolging te regelen. Het was een belangrijke stap tegenover het steeds verder opdringende Frankrijk, dat na 1659 belangrijke delen van de Zuid. Nederlanden had veroverd en een hoe langer hoe uitdagender houding aannam tegen Spanje.

Lit.: K. E. Sirtema de Grovestins, Guillaume III et Louis XIV (Paris 1868).

< >