Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

COMMISSARIS

betekenis & definitie

gevolmachtigde, gelastigde (Lat.: committere, overlaten, toevertrouwen); de commissaris der Koningin, hoofd van het binnenlands bestuur ener provincie (vroeger gouverneur); de commissaris van politie, hoofd der politie in een gemeente (onder de burgemeester); commissaris van orde, iemand, die bij een feest belast is met het toezicht op de orde. Een rechter-commissaris is een rechter, die ten aanzien van een zaak met een bepaalde opdracht is belast, welke haar nader tot haar einde brengt.

Zo kan er een rechter-commissaris worden benoemd voor de afneming van een getuigenverhoor in een burgerlijk geding (art. 200, 200 a en 202 Rv.); zo. kent de wet rechters-commissarissen voor de rangregeling van de opbrengst van een executie (artt. 481, 551 Rv.) en van het beperkte bedrag, waartoe een reder aansprakelijk is (art. 320 a Rv.), onder de in aanmerking komende schuldeisers; enz. In elk faillissement wordt een rechter-commissaris benoemd, die toezicht houdt op het beheer en de vereffening van de boedel (artt. 14 en 64 F.W.). In elke rechtbank zijn één of meer rechters-commissarissen belast met de behandeling van het vooronderzoek van strafzaken (art. 168 Sv.).Verder wordt het woord commissaris nog gebruikt voor de bestuurder van een vereniging, een club, een sociëteit, enz.; voor iemand, die bij een beurt- of marktveer het opzicht heeft en aantekening houdt van ontvangen en verzonden goederen, brieven, enz. Ook wordt vaak met commissaris bedoeld een bepaalde functionaris bij de kapitaal- en onderlinge waarborgassociaties. De functionaris, die dan als „commissaris” wordt aangeduid, is niet steeds dezelfde; zijn positie is de ene keer heel verschillend van de andere. Veelal is hij met toezicht op het bestuur belast; vaak ook is hij hiervan de raadgever bij de algemene leiding of is hem een machtiging of een besluit tot een belangrijke bestuursdaad voorbehouden of de vertegenwoordiging ingeval van een aan dat van het bestuur tegenstrijdig belang of een zekere bevoegdheid tot beslissing van inwendige geschillen.

Waar commissarissen met belangrijke beheersdaden zijn belast, worden de beslissingen hieromtrent vaak toevertrouwd aan enigen hunner, die men dan wel gedelegeerde commissarissen noemt. Zulk een „gedelegeerd commissaris” kan in wezen een bestuurder zijn.

In de wettelijke regeling van de naamloze vennootschap komt dan ook een omschrijving van de commissaris voor, die zo rekbaar is, dat zij nagenoeg elke bepalende kracht mist: „Als commissaris wordt beschouwd een ieder die, zij het ook onder andere naam, bij de naamloze vennootschap een taak vervult, welke bij een zodanige naamloze vennootschap in de regel aan een commissaris is opgedragen” (art. 50b W.v.K.). Uit het opschrift van § 5 van de derde titel van het eerste boek van het W.v.K. blijkt echter wel, dat in de eerste plaats aan een toezichthouder is gedacht.

De commissaris is voor een naamloze vennootschap niet verplicht voorgeschreven, doch komt doorgaans voor; wenst men hem, dan moet de acte van oprichting zulks bepalen (art. 50 W.v.K.) en zijn taak omschrijven. Omtrent die taak en de verdeling daarvan over de verschillende commissarissen kunnen nadere regelen worden gesteld in een bij de acte van oprichting voorgeschreven reglement, dat echter tegenover derden eerst geldt, wanneer het neer is gelegd ten kantore van het handelsregister ter kennisneming voor een ieder (art. 50 a W.v.K.). Hun benoeming, positie en verantwoordelijkheid zijn nader geregeld in de artt. 50c - 52b W.v.K. Opdat zij in staat zijn hun toezicht doeltreffend uit te oefenen, is het bestuur verplicht hun de nodige inlichtingen te verstrekken, en zij kunnen ook, indien niet reeds de algemene vergadering dit heeft gedaan, een accountant aanstellen, die regelmatig toezicht houdt op de boekhouding en hun verslag uitbrengt over de door het bestuur ontworpen balans en winst- en verliesrekening met toelichting.

PROF. MR R. P. CLEVERINGA

Lit.: E. J. J. van der Heyden, Handboek voor de naamloze vennootschap (4de dr., 1946, bewerkt d. W.

G. L. van der Grinten; §§ 271-306.

< >