Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CAPITULATIE

betekenis & definitie

(1) Onder capitulatie, afgeleid van capitulum (hoofdstuk), verstaat men een in hoofdstukken en artikelen verdeelde brief of overeenkomst. In het volkenrecht brengt men daaronder verschillende soorten overeenkomsten.

Allereerst is het de naam van de overeenkomst, waarbij een sterkte of vesting of een in het vrije veld omsingelde krijgsmacht zich onder bedinging van voorwaarden overgeeft. Met dit verdrag wordt dikwijls de overgave vereenzelvigd, zodat capitulatie ook betekent de overgave van een militaire macht of sterkte door de bevelhebber (icapituleren). De voorwaarden, welke bij een capitulatie bedongen kunnen worden, variëren van de simpele belofte het leven te sparen van hen, die zich overgaven, tot het verlenen van alle krijgseer aan de overwonnenen en verlof, behalve de wapens ook de bagage mede te nemen. Meestal worden echter allen gevangengenomen en komt al het oorlogsmateriaal aan de overwinnaar; de officieren slechts worden op erewoord vrijgelaten.

Een bekend voorbeeld van de capitulatie van een vesting is die van Plewna, dat na een dappere verdediging van 5 maanden in Dec. 1878 door de Turken aan de Russen werd overgegeven. Capitulaties van een krijgsmacht in het vrije veld waren die van het Franse leger bij Sedan op 2 Sept. 1870, van de Nederlandse, Belgische en Franse legers in Mei en Juni 1940 en van de Duitse legers in het Westen in Mei 1945.Lit.: P. Beauvais, Essai de droit militaire et international sur les capitulations (Paris 1903) ; L. Henry, Les capitulations de places fortes (Paris 1909).

(2). Capitulaties worden de verdragen genoemd, gesloten tussen de Christelijke Europese — en enkele andere (als de V.S. en Japan) —staten en niet-Christelijke, vooral Mohammedaanse, vorsten, waarbij het rechtsregime van de vreemdelingen in de landen dier vorsten was geregeld. Het eerst werd deze naam gegeven aan door Turkije gesloten verdragen. Zij waarborgden de vreemdeling niet alleen de vrijheid van vestiging, van godsdienst en van handel, maar zij onttrokken hem bovendien bijna geheel aan de werking van de Ottomaanse wet (met inbegrip der belastingwetgeving), om hem onder zijn eigen recht te laten.

De eerste capitulatie werd gesloten in 1535 tussen Frans I van Frankrijk en sultan Soliman II. De bepalingen waren een uitvloeisel van de omstandigheid, dat de verhouding van de Turkse staat tot zijn onderdanen in de eerste plaats van godsdienstige aard was en beheerst werd door de Koran. Van een dergelijke gemeenschap konden zij, die niet tot de gelovigen behoorden, geen deel uitmaken. Toen nu de vreemdelingen meer en meer zich in het Turkse rijk kwamen vestigen, liet men hen aan hun eigen nationale rechtsregels over, ja, stond men hun als waarborg hun eigen rechters toe.

De Frans-Turkse capitulatie van 1535 vormde het voorbeeld voor de verdragen met verscheidene andere landen, die een belangrijke handel op Turkije dreven, zo voor de verdragen met Nederland van 1612 en 1680, gehandhaafd bij art. 1 van het handelsverdrag van 25 Febr. 1862 (Stbl. 188, 1862). Alle bevatten zij de meestbegunstigingsclausule, waardoor op de voorrechten, aan één der staten toegekend, ook de overige een beroep konden doen. Zo ontstond een eenvormig capitulair regime voor alle staten, die zulke verdragen met Turkije hadden aangegaan.

De economische voordelen voor de vreemdelingen waren vnl. deze, dat zij geen andere belasting behoefden te betalen dan de grondrente en dat de Turkse douane van de ingevoerde goederen niet meer dan 3 pct der waarde aan invoerrechten zou mogen heffen. Langzamerhand zijn enkele wijzigingen tot stand gekomen. Met toestemming der capitulaire mogendheden werden de invoerrechten verhoogd; maar de grootste grief der Turken, de belastingvrijheid, bleef bestaan. Hoewel over het hele capitulaire stelsel herhaaldelijk onderhandelingen waren gevoerd en in verschillende verdragen de opheffing er van in uitzicht werd gesteld (Turks-Oostenrijks verdrag van 26 Febr. 1909 en Turks-Italiaans vredesverdrag van 1912), bleef alles bij het oude, totdat Turkije bij het uitbreken van Wereldoorlog I in Sept. 1914 met ingang van 1 Oct. de capitulaties in het gehele Turkse gebied en tegenover alle naties voor opgeheven verklaarde.

Daar het hier verdragsbepalingen gold, kon, althans voor staten, waarmede Turkije niet op voet van oorlog was, deze eenzijdige verklaring geen rechtsgevolg hebben. De Nederlandse regering verklaarde dan ook, dat zij deze opheffing niet erkende, gezien het tweezijdig karakter der regeling. Gedurende de oorlog kwam de zaak niet verder. De nederlaag der Centrale mogendheden, waarin Turkije aanvankelijk werd medegesleept, had het vredesverdrag van Sèvres (10 Aug. 1920) ten gevolge, bij welk verdrag de capitulaties tussen de Geallieerden en het Turkse Rijk weer uitdrukkelijk van kracht werden verklaard en zelfs uitgebreid tot die geallieerde mogendheden, die vroeger niet in het genot er van waren geweest.

Het vredesverdrag van Sèvres werd evenwel niet geratificeerd en door het keren der krijgskans kwam Turkije bij de vredesonderhandelingen te Lausanne in een veel voordeliger positie. Art. 28 van het vredesverdrag van Lausanne (24 Juli 1923) houdt de gehele opheffing, met ingang van 6 Aug. 1924, der capitulaties in. De enige concessies, welke van de Turken waren te verkrijgen, betroffen de erkenning der mogelijkheid van vreemde rechtspraak voor kwesties van familierecht en de verplichting in Constantinopel en Smyrna gedurende 5 jaar enige onderdanen uit neutrale staten als rechtskundige adviseurs (conseillers légistes) in Turkse dienst toezicht op de werkzaamheden der Turkse rechtbanken te doen houden. Daar deze bepalingen uitsluitend rechtskracht tussen verdragspartijen bezaten en Nederland daar niet toe behoorde, bleven rechtens de capitulaties voor Nederland bestaan.

Bij het Nederlands-Turkse vriendschapsverdrag van 16 Aug. 1924 (Stbl. 371, 1925), dat volkomen wederkerigheid terzake invoerde, heeft ook Nederland van zijn oude rechten afgezien.

Onder het capitulatieregime was in burgerlijke en handelsgeschillen tussen vreemdelingen van hetzelfde land de consulaire rechter van dat land uitsluitend het bevoegde rechtsprekende orgaan. Hetzelfde gold voor strafzaken, waarbij zowel de beklaagde, als de benadeelde onderdanen van dezelfde vreemde staat waren. Betrof het vreemdelingen van verschillende nationaliteit, dan werd de procedure ingesteld voor de consul van het land, waartoe de gedaagde, onderscheidenlijk de beklaagde, behoorde. Geschillen tussen een vreemdeling en een Ottomaan of strafzaken, waarin een Ottomaan hetzij beklaagde hetzij benadeelde was en de andere betrokkene een vreemdeling, werden door de Turkse rechter berecht.

Het capitulaire stelsel is van Turkije naar tal van andere weinig ontwikkelde landen overgebracht, wanneer deze voor de Europese handel werden geopend.

In Egypte, sinds 1841 zo goed als onafhankelijk van Turkije, waren in het midden van de 19de eeuw bijna twintig verschillende consulaire rechtbanken werkzaam, die alle verschillend recht toepasten. Dat daarvan een massa ingewikkelde complicaties het gevolg was, laat zich denken. In 1867 nam de Egyptische minister Nubar Pasja het initiatief om door middel van verdragen met de capitulaire landen tot de instelling van gemengde rechtbanken te komen. Na onderhandelingen kwam in 1873 het Reglement d’Organisation judiciaire pour les procés mixtes en Egypte tot stand, dat door de belanghebbende mogendheden werd goedgekeurd (door Nederland op 22 Mei 1874) en op 16 Sept. 1875 werd afgekondigd.

Aan de consulaire jurisdictie kwam door deze regeling grotendeels een einde. Voor de burgerlijke processen tussen onderdanen van dezelfde vreemde nationaliteit (behalve voor grondeigendom) en in strafzaken voor delicten (niet politie-overtredingen) bleef zij bestaan.

Ingevolge de tot stand gekomen regeling werden drie gemengde rechtbanken van eerste aanleg (tribunaux mixtes) opgericht en een Gemengd Hof van Appèl (Cour d’appel mixte) te Alexandrië. Het grootste deel der leden van deze colleges, die door de Egyptische regering worden benoemd, is van vreemde nationaliteit. Nederland heeft twee rechters in de drie rechtbanken. Het door de gemengde rechtbanken toe te passen recht werd tegelijk met het reglement vastgesteld en was neergelegd in een zestal bijzondere, op de Franse codes geïnspireerde wetboeken.

Nadat gedurende Wereldoorlog I haar werkzaamheid onderbroken werd, werden zij in 1923 voor onbepaalde tijd verlengd.

Naast het privilege van rechterlijke immuniteit garandeerde het capitulaire stelsel in Egypte aan de onderdanen der capitulaire mogendheden het voorrecht van vrijdom van belastingen. In het voorjaar van 1937 heeft de Egyptische regering een diplomatieke conferentie te Montreux in Zwitserland bijeengeroepen met het doel te geraken tot afschaffing der capitulaties en tot geleidelijke opheffing van de privileges op het gebied van de rechtspraak. Deze conferentie heeft geleid tot een op 8 Mei 1937 gesloten verdrag, waarbij

1. de capitulaties geheel werden afgeschaft en
2. werd overeengekomen, dat na een overgangstermijn, welke op 14 Oct. 1949 zou aflopen, de rechtspraak over vreemdelingen geheel aan de organen van de Egyptische rechterlijke macht zou worden overgedragen.

Tot genoemd tijdstip zouden de rechtsmacht van het Gemengde Hof van Appèl en van de drie gemengde rechtbanken, alsmede die van de consulaire rechtbanken inzake geschillen betreffende het personele statuut, voorzover de wet van het land van de rechtzoekende van toepassing is, van kracht blijven. Nederland, bij deze conferentie partij, heeft het verdrag aanvaard (Stbl. 1938, no x 1).

De capitulaire rechten in Marokko berusten, voorzover Nederland betreft, op het verdrag van de Staten-Generaal met Muley Abdala van 21 Nov. 1752 en het tractaat van Tetuan van 2 Dec. 1791, bevestigd bij de verklaring van 18 Mei 1858 (Stbl. 1858, no 9), waarbij aan Nederland meestbegunstiging werd toegekend. In het Franse deel van Marokko werden de capitulaties opgeheven door verschillende van 1915 afgesloten verdragen (met Nederland op 26 Mei 1916; Stbl. 1918, no 467). Voor de Spaanse zone hebben verschillende landen zich verbonden van de consulaire rechtspraak af te zien na de instelling van Spaanse rechtbanken; Nederland heeft dit gedaan bij de verklaring van 27 Mrt 1929 (Stbl. 1930, no 148).

In de internationale zone van Tanger zijn de capitulaties afgeschaft door het verdrag van 18 Dec. 1923 tussen Frankrijk, Groot-Brittannië en Spanje, waartoe Nederland op 1 Aug. 1925 is toegetreden (Stbl. 1925, no 406) en België op 6 Dec. 1924. De beslissingen van de wetgevende vergadering worden uitgevoerd door een administrateur, voor welke functie voor de eerste maal een Fransman zou worden benoemd. In Juni 1948 werd met ingang van 1 Aug. daarop volgend de Nederlander jhr mr H. F.

L. C. K. M. van Vredenburch, tot dat tijdstip ambtenaar van de buitenlandse dienst en gedelegeerde van het opperbestuur in Ned.Indië, tot administrateur benoemd.

Het verdrag is gewijzigd op 25 Juli 1928; toetreding van Nederland 12 Juni 1929 (Stbl. 1929, no 37).

In Maskate of Oman in Z.O.-Arabië gelden de capitulaire rechten voor Nederland door de meestbegunstigingsclausule in het verdrag van 7 Apr.27 Aug. 1877 (Stbl. 1877, no 178). Ook in het Saoedi-Arabische Koninkrijk en in Yemen is het capitulaire regime nog van kracht. In Abessinië is de eerste consulaire rechtbank opgericht ingevolge het verdrag met Frankrijk van 1908. Andere landen volgden, waarbij ook Nederland (op grond van de notawisseling van 2 Oct. 1926 bij het handelsverdrag van 30 Sept. van dat jaar (Stbl. 1928, no 182), betreffende de diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging).

In China ontstonden decapitulaire rechten, onder de naam van exterritorialiteit, in 1843 (Brits-Chinees handelsverdrag). Spoedig volgden andere landen, waaronder Nederland (6 Oct. 1863; Stbl. 1865, no 119). Het laatste verdrag, waarin China nog exterritorialiteit van vreemde onderdanen erkent, is het Chinees-Zwitserse van 13 Juni 1918. Het recht van exterritorialiteit hield met betrekking tot de rechtspraak het volgende in: Geschillen tussen vreemdelingen van dezelfde landaard, die aanspraak hadden op exterritorialiteit, kwamen voor de consulaire rechtbank van de desbetreffende natie.

De rechtbanken pasten in de regel het eigen nationale recht toe.

Tegen het einde der 19de eeuw rees in China meer en meer verzet tegen de bijzondere rechten der vreemdelingen. Op 14 Aug. 1917 verklaarde China als gevolg van de oorlogsverklaring de exterritorialiteit der onderdanen van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije niet meer te erkennen. Sindsdien sloot China met verschillende landen verdragen, waarin zij niet meer werd toegekend. Op de conferentie te Washington van 1921-1922 werd besloten tot vaststelling van een commissie tot bestudering van het vraagstuk der capitulatie.

Zij bracht een verslag uit, waarin zij verklaarde, dat de exterritoriale rechten zouden kunnen worden opgeheven, wanneer aan zekere in het verslag genoemde aanbevelingen was voldaan. Intussen ging China er toe over verschillende verdragen op te zeggen, ook al hielden deze geen opzeggingsclausule ten bate van China in; het eerst op 16 Apr. 1926 het verdrag met België van 1865. Na protest bracht de Belgische regering deze zaak voor het Permanente Hof van Internationale Justitie. Inmiddels werd na diplomatieke onderhandelingen op 22 Nov. 1928 een nieuw verdrag gesloten, waarin van consulaire jurisdictie met ingang van 1 Jan. 1930 werd afgezien, mits de meerderheid der overige mogendheden hetzelfde zou doen.

De internationaal-rechterlijke procedure heeft geen voortgang gehad. Ten slotte ging de Chinese regering er toe over met ingang van 1 Jan. 1930 de gehele exterritorialiteit voor opgeheven te verklaren, ook die in de nederzettingen. Na protest hebben verschillende mogendheden zich bij de nieuwe toestand neergelegd, zo Nederland bij het — overigens nimmer in werking getreden — verdrag van Nanking van 23 Apr. 1931 (goedkeuringswet, Stbl. 1931, no 522) en Frankrijk (voorlopig) bij dat van 28 Juli 1931. Ten slotte deed Nederland bij verdrag van Londen van 29 Mei 1945 (Stbl. no G 154) definitief afstand van de exterritoriale rechten.

In Algiers verdween het regime der capitulaties in 1830, na de inlijving door Frankrijk; in Griekenland eveneens in 1830, na de onafhankelijkheidsverklaring bij het protocol van Londen van 3 Febr. 1830. Roemenië stelde bij de onafhankelijkheidsverklaring van 1877 de capitulaties eenzijdig buiten werking, zonder verzet der overige mogendheden. In Tunis verdwenen de capitulaties in 1883. Servië sloot tussen 1880 en 1890 nieuwe verdragen, die de capitulaties ophieven. In de Kongo verdween het regime met de reorganisatie van het rechtswezen. Japan verkreeg de opheffing na de Chinees-Japanse oorlog (1894). In Bulgarije kwam in 1907 een eind aan het regime.

In Tripolis verdwenen de capitulaties na de verovering door Italië in 1911 ; in Albanië na de onafhankelijkheidsverklaring in 1912. In Siam werden zij in sedert 1920 gesloten verdragen afgeschaft (met Nederland op 8 Juni 1925; Stbl. 1926, no 329), terwijl Perzië op 10 Mei 1927 de capitulaties tegen 10 Mei 1928 opgezegd heeft, door Nederland erkend bij notawisseling van 20 Juni 1928 (Stbl. 1928, no 457). Het vriendschapsverdrag van 1 Mrt 1930 (Stbl. 1931, no 15) schaft ten aanzien van Nederland de capitulaire rechten geheel af.

MR L. V. LEDEBOER

Lit.: J. Escarra, Le régime des concessions étrangères en Chine (in: Recueil des Cours de l’Ac. de Droit intem. de La Haye, 27, Paris 1930); A. Matina-Daftary, La suppression des capitulations en Perse (Paris 1930) ; G. Meyer, L’Egypte contemporaine et les capitulations (Paris 1930) ; J.

Y. Brinton, The mixed courts of Egypt (New Haven 1930); M. Kamel, Etude générale sur la condition des étrangers en Egypte (Paris 1930) ; J. P.

A. François, Handboek van het volkenrecht (2 dln, Zwolle 1931-1933); T. F. Millard, The end of exterritoriality in China (Shanghai 1931); F.

C. Jones, Extraterritoriality in Japan and the diplomatie relations resulting in its abolition, 1853—1893 (New Haven—London 193O; Y. Tchen, De la disparition de la jurisdiction consulaire dans certains pays d’orient (Paris 1932) ; N. Sous a, The capitulary régime of Turkey (Baltimore 1933); R.

H. Ouang, Essai sur le régime des capitulations en Chine (Paris 1933); A. J. Catz, De l’extension de la compétence des tribunaux mixtes d’Egypte es matière pénale (Paris 1934); D.

Dimitroff Deltcheff, Le régime des capitulations en Bulgarie et leur suppression (Sofia 1934); F. C heb at, Les étrangers devant la justice en Syrië et au Libanon (Paris 1938); H. H. W.

Wolff, Konsulargerichtsbarkeit und gemischte Gerichte in Aegypten (Stuttgart 1938); L. R. Christophe, L’Egypte et le régime de capitulations. La conférence de Montreux (avril-mai 1937) (Paris 1938).

(3) Verkiezingscapitulaties zijn overeenkomsten tussen kiezers en candidaten, waarbij de laatsten in geval van verkiezing beloven bepaalde voorwaarden te zullen nakomen. Reeds in de 14de en 15de eeuw begonnen de kiezers van bisschoppen en abten hun keuze afhankelijk te stellen van het nakomen van zekere voorwaarden, zodat hier een verdrag gesloten werd. Op die wijze ontstonden de kapittels der domheren enz. Intussen werd hun keus, als deze niet strookte met de inzichten van de paus, dikwijls nietig verklaard.

Ook aan de pausen werden reeds vroeg door de kardinalen dergelijke capitulaties voorgelegd. Voorts werden Karel V en zijn opvolgers, als Duitse keizers, aan een kiescapitulatie gebonden. Deze, door de keurvorsten opgesteld, beviel niet altijd aan de overige Rijksstanden, weshalve men bij de Munsterse Vrede (1648) besloot daarvoor een vast formulier te maken. Aanvankelijk bleef dit achterwege, omdat de keurvorsten hun recht wilden handhaven, om telkens ter gelegenheid ener keizerskeuze iets nieuws bij de capitulatie te voegen.

In 1711 echter werd een vast formulier aangenomen, hetwelk tot aan de keuze van Frans II (1792) in gebruik bleef. De capitulatiekwestie was toen uit de weg geruimd door de bepaling, dat de keurvorsten de capitulatie mochten uitbreiden met artikels, die de rechten der overige Standen en de wetten des rijks ongedeerd lieten. In Polen wist de adel sedert 1572 door kiescapitulaties de koninklijke macht steeds meer te besnoeien.

(4) heetten in de Republiek der Verenigde Nederlanden de contracten met vreemde vorsten en overheden krachtens welke legeronderdelen in soldij van de staat werden overgenomen of aangeworven. Zij bevatten bepalingen omtrent organisatie, betaling, transport, benoemingen, cassatie e.d. De laatste dergelijke troepen zijn de vier Zwitserse regimenten, waarvoor Willem I als souverein vorst in 1814 capitulaties sloot met enige Zwitserse kantons, welke regimenten in 1829 werden ontslagen.

< >