(1), Zuidwesthoek van Afrika, op smal schiereiland tussen Valsbaai en Atlantische Oceaan. Haar betekenis voor de oude zeilvaart blijkt uit aanduiding als „De Kaap” zonder meer.
Hiervan dan weer afgeleid: Kaapkolonie, Kaapstad enz. Z.O.-waarts loopt het schiereiland uit in de trotse rotsmassa van Kaappunt (248 m hoog). Een westelijker hoek, lager en minder indrukwekkend, reikt iets verder zuidwaarts en wordt daarom soms op kaarten als de eigenlijke Kaap de Goede Hoop aangeduid. Strijd hierover heeft geen zin; de naam is van zee uit gegeven en heeft betrekking op het hele voorgebergte, niet op enig speciaal punt. De omgeving is een natuurreservaat.Het licht van Kaappunt (ruim 34° 21' Z.Br. en 18° 30%' O.L.) is het sterkste in Zuid-Afrika: 19 millioen kaars, 23 zeemijl zichtbaar. Deze eenzame Kaap trof de fantasie en speelde reeds vroeg een rol in legendevorming en literatuur. Een volksopvatting zoekt hier de scheiding van Indische en Atlantische Oceaan. De natuur kent zo’n scheiding echter niet; als conventionele grens dient de meridiaan van Kaap Aghulas. De benaming Stormkaap, door de ontdekker Bartolomeu Diaz gegeven (1486), is door de Portugese koning veranderd in Kaap de Goede Hoop, wegens de verwachting, dat Indië nu spoedig zou bereikt worden. Dit is 12 jaar later geschied.
(2, Kaap die Goeie Hoop), officiële naam van de grootste provincie der Unie van Zuid-Afrika; in gewoon spraakgebruik: Kaapprovincie; ook: Die Kaap, soms: Kaapland; vóór 1910: Kaapkolonie. Met bijna 710 000 km2 is deze provincie groter dan de andere drie bij elkaar en omvat dus meer dan de helft van de Unie. Binnen haar grenzen vallen afstanden als die van Kaapstad naar Mafeking in het N. en Kokstad in het O., vergelijkbaar met die van Amsterdam naar Biarritz en Florence. Men treft dan ook een grote verscheidenheid van klimaat en landschap aan (z Zuid-Afrika).
BODEM
In het W. en Z. vindt men een smalle kustvlakte (soms een laag kustplateau), van het binnenland gescheiden door het Kaapse Plooiingsgebergte. Tussen de bergreeksen ligt het trogvormig plateau van de Kleine Karoo; ten N. van de bergen de hogere Grote Karoo. Deze wordt van het nog hogere centrale plateau van Zuid-Afrika gescheiden door een erosietrap, die binnen de Kaapprovincie verschillende namen draagt: Roggeveldbergen, Nieuweveldbergen, Sneeuwbergen, Stormbergen, Drakensbergen. Ten O. van het Plooiingsgebergte daalt het land in terrassen van de Drakensbergen naar de kust.
KLIMAAT
Dit laatstgenoemde gebied krijgt goede zomerregens. Ook aan de zuid- en westkust is de regenval bevredigend; in het Z. gelijkmatig over het jaar verspreid, in het Z.W. typische winterregens. Het grootste deel van het binnenland is droog. Echte woestijn vindt men in het mondingsgebied van de Oranjerivier; noordwaarts reikt de Kaapprovincie tot in de Kalahari. Het oostelijk zomerregengebied is grasveld; het droge binnenland is grotendeels struiksteppe, die echter noordwaarts ook weer geleidelijk in gras overgaat. De winterregenstreek draagt een mediterrane plantengroei.
BEVOLKING
Deze bedraagt (1946) 4017000 zielen, van wie 860000 blanken, 813000 kleurlingen, 17000 Aziaten (Voor-Indiërs), 2327000 naturellen. Laatstgenoemden wonen vooral in het O. en N. der Provincie; westwaarts van de lijn Port Elizabeth - De Aar - Griquastad vormen zij slechts een kleine minderheid. De kleurlingen, een vermenging van de afstammelingen der oude Hottentotten en die der slavenbevolking, met een wisselend percentage Europees bloed, bewonen het W. en Z. der provincie. In taal en levensopvatting sluiten zij zich nauw bij de blanken aan. De naturellen daarentegen behouden hun eigen taal en in veel gevallen ook nog de levenswijze en gewoonten van hun stam. Hun voornaamste reservaatgebieden liggen tussen de Keirivier en de Natalse grens; maar zeer velen wonen ook als arbeiders op boerenplaatsen, of trekken naar de steden.
Stedelijke bevolking (1946): Kaapstad 470 000, Port Elizabeth 146 000, Oost-Londen 79 000, Kimberley 73 000, Paarl 27 000, Uitenhage 26 000, Queenstown 24 000, Grahamstad 23 000 inw.
NIJVERHEID
Onder de bestaansmiddelen verdient het boerenbedrijf op de eerste plaats te worden genoemd. In de droge streken is schapenhouderij de voornaamste tak ervan (wol, vlees, Karakoelvellen). Waar de regenval beter wordt, of besproeiing op grote schaal mogelijk is, worden daarnaast rundvee en landbouw van betekenis. In het Z.W. tarwe, vruchten, wijn; in het Z.O. maïs (mielies). Mijnbouw is alleen in het N. tamelijk goed ontwikkeld. In het mondingsgebied van de Oranjerivier liggen de kopermijnen en de alluviale diamantvelden van Namakwaland.
Ten N. van de rivier vindt men in Kimberley het vermaardste centrum van diamantmijnbouw in de wereld. Verder westelijk liggen belangrijke mangaan- en asbestmijnen.
De industrie is vooral geconcentreerd in Kaapstad en omgeving en in Port Elizabeth; maar veel nieuwe fabrieken beginnen zich ook in kleinere plaatsen te vestigen. Een hindernis vormt het ontbreken van een noemenswaardige steenkoolproductie; brandstof voor nijverheid en verkeer wordt uit Transvaal aangevoerd. Goed ingerichte havens zijn, in volgorde van belangrijkheid: Kaapstad, Port Elizabeth, Oost-Londen en Mosselbaai. Simonsstad is de Britse marinebasis aan Vlasbaai. De mooie natuurlijke haven van Saldanhabaai is een centrum van visserij, visnijverheid en kustvaart, maar deelt niet in het overzees verkeer. Visserij is langs de hele kust een opkomend bedrijf, vooral in het W.
Het bestuur wordt gevoerd door een Provinciale Raad van 62 leden (drie hiervan als vertegenwoordigers der naturellen). De raad kiest uit zijn midden een Uitvoerend Comité van vier leden, dat te zamen met de Administrateur (door de Unieregering benoemd) het dagelijks bestuur vormt. Het provinciale bestuur beheert lager en middelbaar onderwijs, de ziekenhuizen en het grootste deel van het wegennet. Verder controleert het de plaatselijke besturende lichamen.
GESCHIEDENIS
(z Kaapkolonie).
PROF. DR P. SERTON.