Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Batavia

betekenis & definitie

(1) (z kaart Java) was een afdeling of residentie op de noordkust van West-Java. Hoofdplaats was Batavia*.

Zij bestond in 1940 uit de regentschappen Batavia, Meester Gornelis en Krawang, besloeg een oppervlakte van 8026,7 km2 en had in 1930 een bevolking van 2 637 035 zielen, waarvan 38 561 Europeanen, 149 225 Chinezen en 9121 andere Vreemde Oosterlingen.De bodem is in het Z. heuvelachtig en golvend, in het N. vlak en aan de kust moerassig. De voornaamste kapen zijn Oentong Djawa en Oedjong Krawang, welke de baai van Batavia begrenzen. Tot dit gewest behoren, behalve de in de baai van Batavia gelegen eilanden, nog de ten N.W. daarvan gelegen Duizend-eilanden.

In het N. strekt zich langs de kust een brede alluviale vlakte uit, die uit grijze klei bestaat en zich slechts weinig boven het zeeniveau verheft. Langs de kust vindt men een mangrove-vegetatie, nipahpalmbossen en visvijvers. Sawah’s vindt men hier wel, maar ze vormen geen uitgestrekte complexen, doordat de bevloeiing in dit weinig hellende terrein moeilijkheden oplevert. Zuidelijker ligt een pleistocene vlakte die een meer roodgekleurde bodem vertoont. Ten W. van de Tjisedane treft men de wat oudere witte puimsteentuffen aan, die in Bantam zo algemeen zijn. Langzaam wordt deze vlakte hoger en verkrijgen de rivieren, zoals de Tjisedane, Tjiliwoeng en de Tjitaroem, tamelijk diep ingesneden dalen.

Op hellende terreinen treft men veel sawah’s aan en ook klappertuinen ziet men overal. Toch is de streek niet bijzonder dicht bevolkt, wanneer men althans de onmiddellijke omgeving van Batavia uitzondert. Hier ligt o.a. Pasarminggoe, een belangrijk centrum van vruchtenteelt (mangga’s). De nabijheid van Batavia gaf verder de stoot tot de stichting van enige melkerijen. De vlakte van Krawang nam in zielental toe na het tot stand komen van de irrigatiewerken langs de Tjitaroem.

De plaats telde een aantal rijstpellerijen die aan Chinezen toebehoorden. Het afvalproductvandeze bedrijven hield een aanzienlijke varkensteelt in stand. Een andere grote plaats in deze residentie, nl. Tangerang, telde eveneens vele Chinezen. Ook hier vond men derhalve varkensfokkerij, maar meer bekend was Tangerang door zijn industrie van hoeden en ander vlechtwerk. Potten- en pannenbakkerijen komen in deze residentie veel voor.

In het gehele gewest treft men particuliere landerijen aan. Deze landgoederen, weggeschonken door de Oost-Indische Compagnie en verkocht door Daendels en Raffles aan Europeanen, Chinezen, Arabieren en soms Inheemsen, vormden een belemmering voor de ontwikkeling van land en volk. De landheer genoot overheidsrechten (heffen van belasting, vorderen van herendiensten) op zijn goed. Onderwijs en politietoezicht lieten te wensen over (het aantal analphabeten bleek hier groter dan elders op Java) en de Ned.-Ind. regering besloot o.a. daarom de landerijen terug te kopen. Hiermee werd in het Cheribonse, waar ze ook voorkwamen, een begin gemaakt en sedert 1910 is een groot aantal van deze landerijen door afkoop en onteigening tot het landsdomein teruggebracht. De nog overgebleven landerijen zijn vnl. rijstlanden en de bevolking is gehouden een deel van de rijstoogst (l/io) aan den landheer op te brengen.

Vooral in de directe omgeving van Batavia, waar de landerijen klein zijn en aan Chinezen en Arabieren toebehoorden, beheersten slechte toestanden (onveiligheid, onvoldoende verkeerswegen). In het Z.W. der residentie werd rubbercultuur op de landerijen uitgeoefend. Over de huidige toestand van het gewest is nog weinig bekend.

(2) (stad), aan de noordkust van West-Java en zetel van het Ned.-Ind. Gouvernement. De stad strekt zich over een lengte van 13 km langs de Tjiliwoeng uit, waarbij de bodem een langzame stijging vertoont, die bij het station van Meester Cornelis (18 m boven zee) haar hoogste punt bereikt. Deze bodem is kleiachtig, in het noordelijk deel grijs, in de zuidelijke helft van de stad rood van kleur, taai en kleverig in de natte tijd, hard en met talloze scheuren in de droge maanden. De omgeving van Noord-Batavia wordt gevormd door een gras- en struikwildernis op vaak moerassige bodem. Zuidelijker treden sawah’s op met kampongs, vaak verscholen in tuinen van klappers e.a. boomgewassen.

Het klimaat van Batavia is warm-vochtig. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt 26 gr. C., die van de koelste maanden 25i gr. G., van de warmste maanden 261 gr. C., zodat de warmte zeer gelijkmatig is. De gemiddelde regenval bedraagt ruim 1800 mm per jaar; de maanden Juni, Juli, Aug. en Sept. ontvangen gemiddeld minder dan 100 mm en zijn dus relatief droog te noemen.

Oorspronkelijk werd de stad aan de uitmonding van de Tjiliwoeng in de baai van Batavia gebouwd, dicht aan zee. In 1877 werd begonnen met de aanleg van de havenwerken van Tandjong Priok en in I886-’87 werden aldaar een binnen- en buitenhaven geopend. Deze liggen 9 km ten O. van de stad en zijnhiermedeverbondendoor een kanaal (voor prauwen bestemd), een asfaltbetonweg en een geëlectrificeerde dubbelspoor verbinding (4: Tandjong Priok).

Sinds de annexatie per 1 Jan. 1935 van de gemeente Meester Cornelis is de totale oppervlakte van de gemeente Batavia 182 km2. Hierin kan men 3 delen onderscheiden. Het noordelijke gedeelte wordt de benedenstad genoemd. Door wegen aan weerszijden van het Molenvliet is dit gedeelte verbonden met de door Daendels geprojecteerde nieuwe stad Weltevreden en nog zuidelijker ligt de voormalige voorstad Meester Cornelis. De benedenstad onderging in de laatste 30 jaren een grondige verandering. Vooral langs de Kali Besar werd een groot aantal monumentale kantoorgebouwen geplaatst, die de oude vervallen huizen uit de latere Compagniestijd moesten vervangen.

Ook het Molenvliet kreeg een moderner aanzien. De benedenstad bleef daardoor hetcentrumvan het zakenleven, terwijl het verder de woonstad was van een groot deel der Inheemse en Chinese bevolking. Een gelijke metamorfose onderging ook de vroegere woonstad Weltevreden, vooral rondom het Koningsplein, dat door vestiging van kantoren, winkels, hotels en pensions, veel van zijn oorspronkelijke karakter verloor. De woonwijken breidden zich steeds meer naar het Z. uit (NieuwGongdangdia, Nieuw-Menteng) en kwamen zelfs ten Z. van het bandjirkanaal te liggen. De hiervoor benodigde gronden verkreeg de gemeente door aankoop van particuliere landerijen, als Menteng, Gongdangdia, Petodjo, Sentiong, Kwitang Oost, Matraman enz. Met deze uitbreiding van de woonruimte hield de verbetering van de afwatering en van het wegennet gelijke tred. Het bovengenoemde kanaal, dat het water van de Tjiliwoeng

(p 361 mist)

bijna 15 000 personen van deze lijnen gebruik. Verder had Batavia een electrisch tramwegnet van 39 km lengte verdeeld over 5 lijnen. De tram ondervond concurrentie van autobussen en taxi’s, terwijl men het aantal fietsen ook steeds zag vermeerderen (70 000 rijwielen in 1937, d.i. 1 rijwiel op 8 inwoners). Het verkeer door middel van huurrijtuigen hield zich staande, maar de sado (dos ä dos) verloor terrein aan de deleman (een soort tilbury).

Batavia bezat in het vliegveld Tjililitan een goed terrein voor het luchtverkeer. Het lag echter op vrij grote afstand van het centrum der stad en daarom werd bij Kemajoran een tweede vlieghaven aangelegd, die in 1939 gereed kwam.

Voor de oorlog had Batavia zich ontwikkeld tot een zeer belangrijke handels- en fabrieksstad. Het was de zetel van vele bankinstellingen (Javasche Bank, Ned.-Ind. Escompto Maatschappij, Ned. Handel-Maatschappij, Ned.-Ind. Handelsbank), cultuurondernemingen, im- en exportfirma’s, scheepvaartmaatschappijen, vemen en prauwenveren, verzekeringsmaatschappijen en makelaarskantoren. De stad telde in 1937 een groot aantal grote en kleine industriële bedrijven, zoals 137 batikkerijen, 48 drukkerijen, 29 siropen fabrieken, 20 blikslagerijen, 19 sojakokerijen, 15 zeepfabrieken, 15 ledikantenfabrieken, 14 mineraalwaterfabrieken, 12 cementtegelfabrieken, 11 kistenmakerijen, 11 vulkaniseerinrichtingen, 10 fabrieken voor de vervaardiging van suikerwerk en chocolade, 9 fabrieken voor lederwaren en leerlooierijen, 8 houtzagerijen, 8 fabrieken voor de vervaardiging van macaroni, mie en bihoen, 8 kroepoekfabrieken, 7 machinefabrieken, 7 ijsfabrieken enz. Sommige behoorden tot de grote bedrijven en hadden een groot aantal arbeiders in dienst evenals de automontagefabriek van de General Motors, de Archipelbrouwerij, Lever’s zeepfabrieken, enkele verf- en inktfabrieken, arakstokerijen en oliefabrieken.

In 1930 bedroeg het aantal Europeanen in Batavia (inclusief Meester Cornelis) 37 076, Inheemsen 409 655, Chinezen 78 815 en andere Vreemde Oosterlingen 7 469. Het karakter der Europese bevolking van Batavia was uitgesproken Nederlands; er woonden medio 1936 slechts 486 Engelsen, 955 Duitsers in Batavia, terwijl het aantal Japanners, die tot de „Europese” bevolkingsgroep werden gerekend, 528 bedroeg. In elk der bevolkingsgroepen was het aantal vrouwen kleiner dan het aantal mannen. Van de 37 076 in Batavia geregistreerde Europeanen waren er niet minder dan 26 394 in Ned.-Indië geboren. Van de Europese beroepsbeoefenaars was 32,13 pet in overheidsdienst, 18,28 pet was in de handel werkzaam en 17 pet bij het verkeerswezen. Op i Jan. 1939 was het aantal Europese inwoners van de stad aangegroeid tot 47 oog en eind Dec. van dat jaar onder invloed van de oorlogsomstandigheden tot 49 290.

Het aantal Inheemsen bedroeg op 1 Jan. 1939 ongeveer 394 000, dat der Chinezen 76 000 en dat der andere Vreemde Oosterlingen 7500. De totale bevolking werd toen geschat op 524 509 zielen.

De inheemse bevolking van de stad werd vnl. gevormd door het mengvolk der Batavianen, voor wie het Maleis de omgangstaal is. Daarnaast woonden er zeer vele Soendanezen en Javanen. Overigens bleek in 1930 dat alle landaarden van de Indische archipel te Batavia vertegenwoordigd waren. Ongeveer de helft van de Inheemsen bleek niet in de stad geboren te zijn. In Tandjong Priok waren velen dagloner (koelie) of in het verkeerswezen regelmatig werkzaam, terwijl in de zuidelijke woonwijken het beroep van huisbediende veel werd uitgeoefend. Bijna 20 pet van de Inheemse beroepsbeoefenaars was in de industrie werkzaam en niet veel lager was het percentage dergenen die in Batavia (inclusief Meester Cornelis) in het verkeerswezen hun hoofdberoep hadden.

In de crisisjaren had een trek van Batavia naar het platteland plaats, maar nauwkeurige gegevens daarover zijn niet voorhanden. De bevolkingsvermeerdering is er niet door opgeheven.

Bijna 15 pet van Batavia’s bevolking bestond uit Chinezen. Meer dan de helft bleek in 1930 in Ned.-Indië geboren te zijn. Het meubelmakersvak en dat van schoenmaker was nagenoeg geheel in Chinese handen. In de benedenstad waren zeer vele Chinese handelshuizen gevestigd, terwijl men door de gehele stad verspreid hun toko’s vond. Venten en marskramerij hadden meest door nieuw uit China gekomenen (singkeh’s) plaats. De werkzaamheid der Arabieren richtte zich vnl. op de handel in textiel.

Daarnaast leefden zij vaak van huizenverhuur en de opbrengst van landerijen in de onmiddellijke omgeving der stad. Voor-Indiërs trof men aan in het kappersbedrijf, als verkopers van allerlei producten van Aziatische kunstnijverheid en als nachtwakers en portiers.

Na de bezetting van de stad door de Japanners brak voor Batavia een periode van verval aan. De Europese bevolking werd groep na groep geïnterneerd en naar kampen gebracht in of buiten Ned.-Indië. Batavia zelf telde ook enige kampen (Tjideng, Struiswijk, Adekgebouw); in de eerstgenoemde waren vrouwen en kinderen ondergebracht. Toen deze geïnterneerden na de capitulatie van Japan (Aug. 1945) de stad terugzagen, bleek hoezeer vervuiling en ontaarding onder het Japanse bewind om zich heen hadden gegrepen. In de eerste maanden was de onveiligheid groot, zodat het nodig bleek de Europese bewoners te adviseren in de kampen te blijven. Gaandeweg verbeterde echter de toestand.

Vele Europeanen vertrokken naar Europa, terwijl nieuwgekomenen, naast de groep blijvers zich inspanden om het leven weer in normale banen te leiden. Een aantal departementen hervatten hun werkzaamheden en trachtten leiding te geven aan het herstel van allerlei gouvernementsdiensten in het onder Nederlands gezag staande deel van de archipel. Een bureau voor industrieel herstel werd opgericht en dit probeerde de heropening van een aantal bedrijven te bewerkstelligen. Een gunstige omstandigheid was daarbij, dat Batavia van alle grote plaatsen het minst geleden had van vernielingen aan gebouwen en industriële bedrijven. Vele van de hierboven genoemde bedrijven hebben hun productie hervat, maar hebben vaak te kampen met gebrek aan grondstoffen. De Chinese batikkerijen te Paal Merah, Karet en Kebajoran zijn weer hun bedrijf begonnen, 5 ijsfabrieken produceren weer hun onmisbaar fabrikaat, 5 machinefabrieken en constructiewerkplaatsen verrichtten reeds weer reparaties; 4 van de 5 oliefabrieken zijn weer in staat te werken en ook enkele zeepfabrieken zijn opnieuw in gebruik gesteld.

Hetzelfde geldt voor 20 drukkerijen, rubberwaren- en bandenfabrieken, de bierbrouwerij, glasbedrijven, zuurstof-, inkt-, soja-, verf-, accu- en lederfabrieken, een keramisch bedrijf, zagerijen en distilleerderijen, schoenen- en meubelfabrieken, een vatenfabriek en een electrotechnische werkplaats. De sigarettenindustrie leeft ook weer op (1947). Enkele rijstpellerijen in de omgeving van Batavia werken weer.

De wegen die in zeer verwaarloosde staat verkeren, worden hersteld, evenals de huizen. De woningnood is nijpend, vooral ook door de vestiging van geëvacueerden uit allerlei kampen op Java en elders, terwijl huisraad schaars is.

Het pasarwezen heeft zijn normale trekken nog niet teruggekregen. Het onderwijs is hervat; ten behoeve van het hoger onderwijs is een nooduniversiteit opgericht. DR G. KUPERUS

Lit.: K. Helbig, Batavia. Eine tropische Stadtlandschaftskundc im Rahmen der Insel Java (diss. Hamburg 1931); Batavia als handels-, industrie- en woonstad, Uitg. van de Gemeente Batavia

(1937).

Kunsthistorisch

I. Architectuur

De stad, in 1619 gesticht, heeft reeds in 1650 de vorm van de huidige benedenstad, met de Molenvliet naar het Z., en dezelfde oppervlakte behouden tot het einde van de 18de eeuw. Ze is doorsneden door grachten. In het begin van de 18de eeuw werd Batavia door nog onverklaarde redenen ongezond; vandaar de vlucht van de bevolking naar buiten en wel naar het Z. van de stad. Op het terrein van het landgoed Weltevreden, van particulier tot gouvernementseigendom geworden, ligt het oudste gedeelte van het igde-eeuwse „Empire” Weltevreden, dat, vooral na Wereldoorlog I uitgroeit tot de moderne grote stad Batavia-Centrum, die zich uitstrekt tot Meester Cornelis, ca 20 km uit de kust. Sedert de 19de eeuw is de oude stad nog uitsluitend handelskantorenwijk, terwijl aan de zuidrand daarvan (Pantjoran, Glodok, enz.) Vreemde Oosterlingen wonen en Indonesiërs, evenals aan de Molenvliet en onmiddellijke omgeving; de Molenvliet is nog heden de enige rechtstreekse verbindingsrijweg van Benedenstad naar Bovenstad. Weltevreden is de woonstad voor alle bevolkingsgroepen; om het Waterlooplein zijn een kampement, officiers- en onderofficierswoningen gegroepeerd; het naburige Koningsplein is het centrum voor het burgerlijke leven.

Men vindt er het paleis van den G.G., Gemeentehuis, Willemskerk, museum Bataviaasch Genootschap, Rechtshogeschool, Gebouw voor de Natuurkundige Ver., etc. De moderne woonwijken hebben woningen voor diverse beurzen; daar tussendoor inheemse kampongs.

Aan monumenten van kunsthistorisch belang zijn in de oude stad nog over: enige muren van de voormalige stadswal; van het kasteelcomplex de Dispens (pakhuis van 1738, gebouwd om een ruime binnenplaats) en graanpakhuizen uit de tweede helft der 17de eeuw of begin der 18de eeuw; de Amsterdamse Poort, een Empire-poortgebouw van gewitte baksteen, in de trant van de Are de Triomphe du Carrousel te Parijs en gebouwd op de plaats van een aardige Rococopoort van twee verdiepingen. Vlak bij deze resten ligt het beroemde Heilige Kanon (Kjai Setama), waarschijnlijk 1641 te Malaka veroverd. Over de Kali Besar ligt een gerestaureerde houten ophaalbrug. Aan het Stadhuisplein, niet ver van de Amsterdamse Poort, staat het oude stadhuis, naar ontwerp van W. J. van de Velde van 1706-1712 gebouwd. Het doet met zijn brede opzet en koepeltorentje enigszins aan het Amsterdamse stadhuis, thans koninklijk paleis, denken.

Van de 5 Protestantse kerken is nog slechts één, de Portugeesche Buitenkerk (Portugees, omdat er vnl. in het Portugees werd gepreekt, Buitenkerk wegens de ligging buiten de stadswal), aan de Gelderlandsche Weg blijven bestaan. De kerk, ontworpen door Ewout Verhagen, werd in 1695 ingewijd, heeft een fraai Lodewijk-XIV interieur (preekstoel, orgel, herenbank, enz.) en een mooi gedreven zilveren doopbekken met voorstelling van de doop van Christus, uit 1695, en zilveren voet uit 1733.

Batavia was verder bebouwd met aaneengesloten woonhuizen, die in plattegrond en details van deuren en ramen veel gelijkenis vertonen met huizen in het moederland; alleen het dak is volstrekt anders en wellicht Chinees; de Bataviase stadshuizen hebben nl. nooit topgevels aan de straatzijde, met zadeldaken, waarvan de nok loodrecht op de gevel staat, doch rechtafgesneden gevels, waarover het dak ver uitsteekt en waarvan de nok evenwijdig aan de voorgevel loopt. De zijmuren steken door het dak heen en worden met een bol profiel of een trapje afgewerkt. Zodoende mist het dakgoten en kan de zware Westmoessonregen vrij op straat en op de binnenplaats stromen. Enkele huizen aan de Roea Malaka, Spinhuisgracht, enz., in ernstig verval geraakt, hebben nog boven- en onderdeur en i8de-eeuwse vensters met roedeverdeling. Een enkel i7de-eeuws kruisvenster bestaat nog. Twee fraaie grachthuizen van de tweede helft der 18de eeuw, aan de Kali Besar, werden gerestaureerd en zijn thans als kantoor in gebruik.

Van de landhuizen buiten de stad moet genoemd worden het mooie huis van Reinier de Klerk (ca 1760) aan de Molenvliet, thans Landsarchief, dat een aangenaam grondplan en ruimtegroepering en buitengewoon weelderig en fraai snijwerk in bovenlichten, kuifstukken en pilasters heeft.

Op het einde van de 18de eeuw veroosterst het landhuis geleidelijk; een fraai specimen van deze overgangsstijl is het huis Goenoeng Sari, thans Chinese tempel. Het heeft alleen een verdieping op de begane grond en verder de Javaanse plattegrond van open voor- en achtergalerij, waartussen zich gesloten vertrekken bevinden. Dit schema wordt in de igde eeuw het algemeen gebruikelijke en deze plattegrond, gecombineerd met de strenge Empire-zuilenorden heeft een onovertrefbare tropenwoning geschapen, geriefelijk in het gebruik en mooi om te zien in het helle zonlicht onder de hoge groene bomen. Eerst na Wereldoorlog I werd de moderne Hollandse villastedenbouw geïmporteerd en bouwde men uit gebrek aan grond wederom verdiepingshuizen.

Aan opmerkelijke monumenten bezit Weltevreden aan het Waterlooplein het Witte Huis, door Daendels in 1808 begonnen, volgens ontwerp van den luit.-kolonel J. C. Schultze, en afgebouwd in 1828. Het is een monumentaal Empire paleis, met zijvleugels aan het hoofdgebouw verbonden door poortgebouwen. Niet ver van hier staat in het Hertogspark (naar den hertog van Saksen Weimar, legercommandant 1849-1851) het charmante voormalige hotel van den legercommandant, van 1921-1942 Volksraad; het gebouw dateert uit het tweede kwart van de 19de eeuw. Hoogstwaarschijnlijk van denzelfden architect als het „Witte Huis” is de Sociëteit Harmonie, op initiatief van Daendels gebouwd aan het Rijswijk.

Aan hetzelfde Rijswijk staat nog het Paleis Rijswijk, gouvernements-logeergebouw, daterende uit het einde van de 18de eeuw. In de statige binnen galerijen van het paleis hangt de Landsverzameling portretten van gouverneurs-generaal, van Pieter Both tot jhr mr A. W. L. Tjarda van Starkenborch Stachouwer.

Aan kerkgebouwen zijn vermeldenswaard: aan Koningsplein Oost de Ned. Herv. Willemskerk (1838 ingewijd) op cirkelvormig grondplan en met een koepel gedekt; de Engelse Kerk (begin 19de eeuw) aan de Engelse Kerkweg en de Armenische kerk (tweede of derde kwart 19de eeuw) aan Gang Scott. Batavia bezit als R.K. bisschopszetel een kathedraal.

II. Beeldende Kunsten

In de Landsverzameling schilderijen (Paleizen Rijswijk, Buitenzorg, voormalige Volksraad) zijn enige teBataviavervaardigde stukken, die van de schilderkunst tijdens de Compagnie getuigen dat deze niet anders is geweest dan een provinciale uitloper van die inpatria. Particulieren blijken uit archiefstukken verzamelingen te hebben bezeten, waarvan geen spoor over is. De landvoogdsportretten, in de 17de eeuw alle op djatihout geschilderd, in de 18de op doek of metaal, hebben hetzelfde formaat ten halven lijve, in de 19de eeuw soms verlengd tot kniestuk. Signaturen komen voor van G. van Goor, Hendrik van den Bosch van Batavia, P. van Dijk. Verder zijn er portretten door Jacob Janssen Coeman, Cornelis de Bruyn, reiziger-schilder, wiens tekeningen na zijn dood te Amsterdam gepubliceerd werden in G. de Bruyn’s Reizen over Moscovië etc. (1711), Th. J.

Rheen, Tricot, J. F. A. Tischbein.

In de 19de eeuw werden, evenals trouwens enkele uit de 18de, vele portretten in Holland geschilderd. Signaturen van Raden Saleh (18141880), van welken goed onderlegden Javaansen schilder in het paleis Buitenzorg twee grote decoratieve tropische landschappen hingen en zich nog bij particulieren familieportretten bevonden tot aan de Japanse bezetting, tijdens welke vrijwel alle Europese eigendommen vernietigd werden. Verder zijn in de Landsverzameling portretten door George Ghinnery, C. Kruseman, F. J. Navez, N.

Pieneman, H. A. de Bloeme, Jac. Spoel, B. L. Hendriks, J. H.

Neuman, A. van den Berg, P. Boudewijnse, P. de Josselin de Jong, H. J. Haverman, Jan Franken, M. Lobell, Jan Frank.

Nog valt te vermelden uit de 19de eeuw de Bataviase schilder J. D. Beynon (1830-1877), van wiens oeuvre weinigbekend is, behoudens enige gevoelige portretten in particulier bezit.

In de 20ste eeuw heeft een groot aantal Indische schilders gewerkt, die bijna allen het late Impressionnisme volgden en veel landschap en pittoreske stadsgezichten schilderden, de meesten zeer middelmatig, enkelen slechts op Europees peil. Van hen zijn de besten Jan Frank (1885-1945), P. Ouborg (1893), en A. Breetvelt (1892). Toen, na Wereldoorlog I, Bali in de mode kwam, kwamen veel Europese kunstenaars op kunstreis naar Indië; sommigen bleven hangen, bijv. Rudolf Bonnet en Walter Spiesz (gest. 1942), die een grote invloed had op de Balische schilders en omgekeerd hun veel verschuldigd was.

Thans is een jonge Indonesische schildersbent bezig zich te vormen, die een sterke impuls kreeg van de Japanners en zeer gevoelig is voor de Balische en de hedendaagse Europese kunst, waarmede zij tussen 1934 en 1940 kennis maakten op de tentoonstellingen van contemporaine kunst, georganiseerd door de Bond van Ned.-Ind. Kunstkringen en den Nederlandsen verzamelaar P. A. Regnault.

Er is van de eerste schipvaart af zeer veel in Indië getekend, waarnaar voor reisbeschrijvingen en andere werken over het Oosten in Europa gravures zijn gemaakt. Bijna niets is over aan tekeningen van iets meer dan illustratieve bedoeling;er zijn talloze gezichten van Batavia en andere plaatsen uit zee. Het oorspronkelijke werk van den botanicus G. E. Rumphius (1627-1702) is bij de brand van Ambon in 1687 vernietigd; copieën er van bezitdeLeidseUniversiteitsbibliotheek,door copiïsten op Ambon en te Batavia.

Mooie, doch topografisch onbetrouwbare gravures vindt men in Joan Nieuhof, Gedenckwaardige Zee~ en Landreize door de voornaemste landschappen van West- en Oost-Indiën, 1682; van belang is ook het werk van Cornelis de Bruyn.

Vervolgens dienen vermeld te worden de gravures, naar tekeningen, die de stadstimmerman J. W. Heydt van 1737-1740 maakte, in Duitsland uitgegeven, en die topografisch precies zijn. Van al dit werk werden de uitgaven in Europa bezorgd; van één stuk slechts is met zekerheid bekend, dat het in Batavia is getekend, op koper is gebracht en uitgegeven, nl. een portret van Cornelis Speelman, waarvan de plaat zich nog bij een afstammeling van den geconterfeite bevindt en gesigneerd is: Joannes de Jongh ad vivum faciebat et sculpsit et excudit, Batavia Ao. 1684.

De merkwaardigste figuur op grafisch gebied in de tweede helft van de 18de eeuw was Johannes Rach, die in 1762, in Gompagniesdienst, naar het Oosten ging, in 1764 als kanonnier te Batavia vermeld wordt, doch er tot zijn dood in 1783 tekenaar is van topografisch werk. Er zijn honderden tekeningen over van gezichten van alle kustplaatsen op Java, De Kaap en ten slotte gezichten in Batavia, van grote topografische waarde, artistiek ongelijk, daar er veel atelierwerk bij is. Het Kon. Bataviaasch Genootschap te Batavia bezitde grootste verzameling, daarna volgt de verzameling A. van Stolk te Rotterdam. Uit de laatste jaren van de 18de eeuw en de Engelse tijd bestaan amateursaquarellen, bijv. het gezicht op de Holl. Kerk te Batavia door W.

Alexander (1767-1816) en J. George, die bij de plundering van het museum Oud-Batavia in Dec. 1945 verloren zijn gegaan.

In de 19de eeuw zijn series litho’s vervaardigd, gekleurd en ongekleurd naar tekeningen door o.a. G. W. M. van de Velde (Ao 1845), E. Hardouin (ca 1845), A. van Pers, G. F.

Deeleman, J. C. Rappard; de meeste van deze series zijn zwak, maar amusant en de ontwerpen kennelijk gemaakt door dilettanten.

III. Meubels en zilverwerk

Van de meubels uit de 17de en begin 18de eeuw, minder Hollands dan men gewoonlijk aanneemt, is veel bewaard gebleven in het museum te Batavia, Rijksmuseum te Amsterdam, Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden, provinciale musea en particuliere collecties. Het materiaal kwam uit de Archipel en was zeer verscheiden; naast veel ebbenhout: ijzerhout, salimoerihout, Ambons satijnhout, sonohout, enz. Fineer komt niet voor, marqueterie weinig. De meubelmodellen komen uit Europa, misschien maakt men geïmporteerde stukken na, misschien worden meubelboeken gebruikt, doch hierover is niets met zekerheid bekend. De maten der stoelen en banken zijn groter dan in Europa en daardoor is het gehele aspect van deze meubels anders. Behalve dat, vergeleken bij de Hollandse stoelen van ca 1650, de constructie weinig finesse heeft en eerder boers aandoet, is er verschil in versiering.

Poten en stijlen zijn bijna ongevarieerd geslingerd; planken van rugleuning, armleggers, huizen en balkjes versierd met overvloedig snijwerk, ondiep gestoken, met veel floralistische motieven en spiralen, soms engeltjes en familiewapens, of monogram V.O.C., van karakter Oosters en te verdelen in werk van verschillende werkplaatsen, met werklui van verschillende nationaliteit. Europese motieven worden Oosters geïnterpreteerd. Deze bloemrijke snijkunst heeft een lang leven, al raakt zij door de Lodewijkstijlen wat op de achtergrond. Een merkwaardige vorm, in Europa onbekend, is de „koningsstoel”, met cirkelvormige zitting, met rotan bespannen, zoals alle tropische zitmeubelen, zes poten in een kring en halfcirkelvormige leuning.

Met de Lodewijkstijlen worden de meubels, parallel met de landhuizen, Europeser, op dezelfde manier comfortabel, in uitvoering alleen zwaarder en minder elegant dan in Europa. De fraaie houtsoorten van de vroegere periode, behalve het ebbenhout, zijn nog geliefd; er is een rijkdom van messing- en zilverbeslag; snijwerk nog slechts op rugleuningen en als accent. Van deze meubelen bezit het Bat. Genootschap een belangrijke verzameling, gecompleteerd met zuiver Indonesische stukken, waarvan de hoofdvorm Europees is, maar de versiering inheems.

In de 19de eeuw komen de „Rafflesstoelen” en sofa’s in zwang, die tot in onze dagen in de mode zijn gebleven en nog voortdurend gefabriceerd worden. Zij stammen regelrecht van Lodewijk XVI en Sheraton af, doch werden in Indië plomper uitgevoerd, ondanks het mooie hout. De sofa nam, naarmate de eeuw verstreek, Empire- en Koning Willem I-vormen aan en haar laatste afstammeling is de Madoerese bank met lage klauwpoten, rechte rugleuning met een lotusornament en gebogen armleggers.

In verhouding tot de schilders is van de Bataviase zilversmeden meer werk bekend en bewaard, uiteraard voor een deel dank zij het duurzame en kostbare materiaal. Het oudst gedateerde zilver op de zilvertentoonstelling van 1935 in de Bataviase Kunstkring, was een aantal gedachtenislepels en -vorken van 1668, 1669, 1671, 1674. In *695 vermaakte de oud-G.G. Gamphuys een groot bord aan de Portugese Buitenkerk met in het midden een cartouche met opschrift, wapen Gamphuys en twee allegorische vrouwenfiguren. Dit stuk is gem. G.

B.; anoniem is de schotel van het doopvont van de Nieuwe Kerk van 1695, waarop in het midden een voorstelling van de Doop van Christus en op de rand een versiering van bloemen, putti en spiralen. Hierbij behoort een voet van 1733.

Van enige stukken in het museum van het Bat. Gen., Hooggerechtshof, Alg. Rekenkamer, Raad van Justitie zijn de makers bekend, nl. Gerrit Bijleveld (i70i),Jurriaan van Kalker (1720), Jan van Gloon (1722).

Het prachtige Lodewijk XIV verguld zilveren doopbekken in het museum Bat. Gen. is vervaardigd door Elias A. Meiszner (1749), wiens meesterteken ook voorkomt op enkele andere stukken te Batavia. Een ander belangrijk stuk is de schenkpiring (= bord) van Chastelein in het bezit van de Kerkeraad van de Protestantse Gemeente te Depok met het meesterteken S. H. Al deze meesters volgen de in Europa heersende stijlen met een 20 a 30 jaar vertraging. Of deze kostbaarheden de Japanse bezetting en de ongeregeldheden daarna doorstaan hebben, is nog onbekend.

J. VAN LEUR-DE LOOS

Lit.:

I. Architectuur: F. de Haan, Oud Batavia (2de dr. 1935); Catalogus van de tentoonst. t. herdenk, v. h. 300-jarig bestaan v. Batavia, gehouden in het Sted. Museum (Amsterdam, Juni-Juli 1919) (en de aldaar vermelde literatuur); ld. der verzameling boeken en prenten, betrekking hebbende op „De Stad Batavia”, bijeengebracht door en eigendom van jhr mr P. R. Feith (alsv.) (Batavia 1937); M. Buys, Batavia, Buitenzorg en de Preanger. Gids voor bezoekers en toeristen (Batavia 1891); A. N. J. Th. a Th. van der Hoop, Excursiegids voor Batavia (1947); J. J. de Vries, Jaarboek van Batavia en omstreken (1927); Batavia als handels-, industrie- en woonstad. Samengest. in opdr. v. d. Stadsgem. Batavia (1937); G. C. F. M. le Roux, Twee Portugeesche plattegronden van Oud-Batavia uit den stichtingstijd der stad. Ts. Bat. Gen. LXXVIII (1938), p. 515; Rapporten Oudheidk. Dienst van N.I. (1938), 1. Het onderzoek in 1938 naar het graf van J. P. Goen; P. C. Bloys van Treslong Prins, Het graf van J. P. Coen (Batavia 1939); W. J. A. Arntz, Export van Ned. baksteen in vroeger eeuwen. Ec. Hist. jaarboek, 23ste dl (i947) > Oudheidk. Verslag 1940 over het graafwerk in het kasteel terrein, met foto’s. Rapport Oudheidk. Dienst; K. G. Crucq, De drie heilige kanonnen. T.B.G. LXX (1930), p. 195; ld., De gesch. v. h. Heilig Kanon te Batavia. T.B.G. LXXVII (1937), p. 103; M. Neyens, Het Heilig Kanon van Batavia, etc. T.B.G. LXXVIII (1938), p. 278; J. de Loos-Haaxman, Een oud schilderij in een oud stadhuis. T.B.G. LXXIV (1934), p. 3; V. I. van de Wall, Oude Hollandsche bouwkunst in Indonesië (1942); P. G. Bloys van Treslong Prins, De Harmonie (1930); F. R. J. Verhoeven, De jonge jaren van de Harmonie. Uit de gesch. v. een Bat. sociëteit. Kol. Studiën (Dec. 1939); V. I. van de Wall, Oude Holl. Buitenplaatsen v. Batavia (2de dr., z.j.); De zegepralende Vecht. Etsen van D. Stoopendaal (1719); J. Moerman, In en om de Chineesche Kamp (1929); P. J. Willekes Macdonald, b.i., Batavia’s Bovenstad I, Het zuiderdeel van Molenvliet West. T.B.G. LXXVII (1937), p. 1-102; J. de LoosHaaxman, De man in den rooden rok, uit de Landsverzameling schilderijen. T.B.G. LXXVIII (1938), p. 335.

II. Beeldende Kunsten: J. de Loos-Haaxman, De Landsverzameling schilderijen in Batavia (Leiden 1941); ld., Een portret door Chinnery. N.I. Oud en Nieuw, 12de jrg. (Febr. 1928), afl. 10, p. 315; ld., De schilderijen uit het testament van mr W. van Outhoom. T.B.G. LXXVI (1936), p. 183; ld., in „Hecht verbonden in lief en leed” door W.

H. v. Helsdingen en H. Hoogenberk, p. 166 e.v.; Joh. Tielrooy, Indië in de schilder-en teekenkunst. Elsevier’s geïll. Maandschr. (1 Juli 1930), p. 1-10; P.

Ouborg, Jan Frank, Apollo, no 7 (Juli 1947), P* 2-26; Catalogi van tentoonstellingen in de Bataviase Kunstkring; RumphiusGedenkboek (1902); H. J. de Graaf, De gezichten op OudBatavia van uit zee. T.B.G. LXIX (1929), p. 237; J. de LoosHaaxman, Johannes Rach en zijn werk (1928).

III. Meubels en zilver: F. de Haan, Oud Batavia (2de dr. 1935); V. I. van de Wall, Het Hollandsche koloniale barokmeubel (1939); A. N. J. Th. a Th. van der Hoop, bespreking van dit boek in T.B.G. (1940); Jaarboeken v. h.

Kon. Bat. Gen. I937~I94If verslagen van de historische afd.; Catalogus zilvertentoonstelling van de Bataviase Kunstkring (15-24 Nov. 1935); J. de Loos-Haaxman, Eenige aanteekeningen over zilverwerk uit den Compagniestijd. T.B.G. LXXVI (1936), p. 558.

Geschiedenis

Batavia is gebouwd op de plaats, waar zich vroeger het inlandse Jakatra, een verbastering van Djajakerta, verhief. In deze plaats, welke de zetel was van een min of meer van den vorst van Bantam afhankelijken pangéran, kregen de Nederlanders het eerst vaste voet ten gevolge van een in Nov. 1610 door den president der Bantamse factorij Jacques 1’Hermite gesloten verdrag. De G.G. Both, die de opdracht had een plaats te zoeken voor een „rendez-vous” van de Oost-Indische Compagnie, vestigde zijn keus op Jakatra, en als gevolg daarvan legde J. P. Coen er in 1618 een bezetting en bouwde er een fort.

Bestookt door de Engelsen en Jakatranen, begaf Coen zich met de schepen naar de Molukken om versterking te halen; aan Pieter van den Broecke werd de verdediging van het fort toevertrouwd. Nadat de commandant verraderlijk was gevangen genomen, werd hij opgevolgd door kapitein Van Raey, die in Febr. 1619 een capitulatie met de Engelsen sloot, doch, nadat onverwachts een Bantamse legermacht de Engelsen tot vertrek had genoopt, besloot het fort te houden en het op 12 Mrt de naam Batavia gaf. Eind Mei verscheen Coen en maakte zich door verovering (30 Mei) van het inlandse Jakatra meester. De bewindhebbers handhaafden de naam Batavia voor de zetel van het gezag in Oost-Indië.

Reeds in Aug. 1628 werd Batavia zowel van de land-, als van de zeezijde aangevallen door een leger van het Javaanse rijk Mataram onder Toemenggoeng Bahoe Reksa; deze sneuvelde echter, waarop de Javanen vluchtten. Een tweede, in 1629, door den soesoehoenan uitgezonden leger moest na een vergeefs beleg terugtrekken. De plaats ontwikkelde zich vervolgens meer en meer, ten koste van het concurrerende Bantam, en werd weldra ,,de Koningin van het Oosten” genoemd.

In de laatste dagen van 1721 werd Batavia opgeschrikt door de ontdekking van het „verraad van Pieter Erberveld”. Deze afstammeling van een Duitsen vader en een Siamese moeder was een welgesteld man geworden. Door tegenwerking van enkele hoge regeringspersonen zou hij er toe gebracht zijn een samenzwering van Inheemsen en slaven op touw te zetten met het doel alle Nederlanders te vermoorden. Nadat hij op de pijnbank had bekend, werd hij op gruwelijke wijze ter dood gebracht. Een monument ter plaatse waar zijn woning heeft gestaan, houdt de herinnering aan het gebeurde levend. Men neemt thans evenwel aan dat ernst en omvang van deze zgn. samenzwering sterk zijn overdreven.

Een ander schokkend feit in de geschiedenis van Batavia is de zgn. Chinezenmoord in 1740. Het sterk toenemend aantal Chinezen, in en om de stad, maakte het nodig strenge maatregelen van contrôle tegen hen te nemen. De met het toezicht daarop belaste ambtenaren maakten van hun positie misbruik om de Chinezen geld af te persen. Vele zonen van het Hemelse rijk weken uit, grepen naar de wapenen en bedreigden de stad. Vrees, dat de in de stad geblevenen gemene zaak zouden maken met de uitgewekenen, veroorzaakte de betreurenswaardige moord.

Mede ten gevolge van de ongunstige gezondheidstoestand begon terzelfder tijd het langzaam verval der stad, hetwelk Daendels (1808-1811) noopte, het kasteel af te breken en de woonwijken evenals de zetel der regering te verplaatsen naar de bovenstad Weltevreden. RafHes is hem daarin gevolgd en ook na het herstel van het Nederlandse gezag is het oude Batavia slechts kantoorstad gebleven en zijn de Europese bewoners in Weltevreden gevestigd, terwijl de havenaanleg zich (sinds 1883) te Tandjoeng Priok bevindt.

DR F. W. STAPEL

Lit.: Van Rees, Batavia (Leiden 1881); Buys, Batavia, Buitenzorg en de Preanger (Batavia 1891); Gids voor Batavia en Omstreken (Amsterdam 1909); Zonderyan, Insulinde in Woord en Beeld (Groningen 1912), en wel het art. De Chineesche kamp te Batavia; Wijbrandi, De handel van Batavia in verband met de uitbreiding van de haven te Tandjong Priok (Tijdschr. v. Nijv. en Landb. in Ned.-Indië, Mei 1913); Van Gorkom, Ongezond Batavia, vroeger en nu (Geneesk. Tijdschr. v. Ned.Indië, afl. 2, 1913); Verslag van den toestand der gemeente Bat. (dl I, Batavia 1913); F. de Haan, Oud-Bat. (2de dr. 1935); Reitsma, Van Stockum’s Travellers’ Handbook for the Dutch East Indies (’s-Gravenhage 1930) ;VanderKop, Batavia (1926) ; Helbig, Batavia (Hamburg 1931); Vermeulen, De Chineezen te Batavia en de troebelen van 1740 (Leiden 1938).

Wereldoorlog II

Na een strijd van 36 uur, waarin de geallieerde troepen de Japanse vloot trachtten af te weren, wisten de Japanners een transportvloot van ruim 50 schepen voor de noordkust van Java te brengen en in de nacht van 28 Febr. op 1 Mrt 1942 te landen in de provincie Bantam ten W. van Batavia, alsmede in de provincie Indramajoe, ongeveer 200 km ten O. van Batavia. De Japanners marcheerden onmiddellijk op in de richting van Batavia, dat door deze dubbele aanval, ondanks hardnekkige geallieerde tegenstand, op 5 Mrt 1942 te 9.30 uur v.m. in Japanse handen viel.

Einde Sept. 1945 landden de Engelsen te Batavia. Op 30 Sept, was de bezetting van Batavia en omgeving voltooid. Daar de Indonesische nationalisten hadden verklaard, zich tegen een landing te zullen verzetten, als Nederlandse troepen bij de bezetting tegenwoordig waren, werd de bezetting alleen door de Engelsen, onder generaal Philip Christison, uitgevoerd. Later deden ook Nederlandse eenheden haar intrede.

< >