Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

GRONDGEBIED

betekenis & definitie

I. NEDERLAND;

a. Van het Rijk

De landgrenzen van Nederland zijn vastgelegd in verschillende tractaten. Voor wat de oostgrens betreft zijn het de Wener Congresakte (art. 66) en de hierop gebaseerde tractaten met Pruisen en Hannover. De zuidgrens werd vastgelegd in de tractaten van Londen van 19 Apr. 1839; meer gedetailleerd in het tractaat met België van 5 Nov. 1842, en een nadere overeenkomst met dat land van 8 Aug. 1843.

De oostgrens is in hoofdzaak bepaald door de oostgrens van de leenstaatjes, die in de 15de en de eerste helft van de 16de eeuw onder de gemeenschappelijke Bourgondisch-Oostenrijkse landsheerlijke heerschappij waren gekomen. Bij protocol van 22 Mrt 1949 van de vertegenwoordigers van de V.S., België, Frankrijk, Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Luxemburg en Nederland (de commissie voor de westelijke grenzen van Duitsland der Geallieerden in Wereldoorlog II) werd enig grondgebied van Duitsland aan Nederland toegevoegd ter correctie van de oostelijke grens van Nederland (zie de wet van 21 Apr. 1949, Stbl. J 180) en het op grond hiervan tot stand gekomen K.B. van 22 Apr. 1949, Stbl. J 181 (grenscorrectie besluit 1949).

De zuidgrens heeft in hoofdzaak haar vorm gekregen door het verloop van de Tachtigjarige Oorlog, behoudens de grenzen van de provincie Limburg, welke nader werden geregeld in de tractaten van Londen.

De zeegrens wordt bepaald door de kustlijn en de territoriale zee.

In Nederland pleegt men voor de omgrenzing van de territoriale zee zich te houden aan de afstand van drie Engelse mijlen uit de laagwaterlijn.

De totale oppervlakte aan land — zonder water — bedroeg op 1 Jan 1946: 3 332 755 ha.

Lit.: G. W. v. d. Pot, Handboek v. h. Ned. Staatsrecht (4de dr., 1949);

A.J.C. de Vrankrijker, De grenzen van Nederland (1946); W.A.F. Bannier, De Landsgrenzen van Nederland (1910); L.E.Visser, De territoriale zee (1894) W.J.R. van Eysinga, Ontwikkeling en inhoud der Nederlandsche tractaten (1916); H.Emmer Jr. De grenzen van Nederland van de Wielingen tot aan den Rijn (1937); F.J.A. Huart, Nagelaten geschriften (1936).

b. Van de provincies.

Op 1 Jan. 1943 was de oppervlakte aan land — zonder water — van de provincies als volgt:

Gelderland 502 277 ha

Noord Brabant 497 234 ha

Friesland 343 034 ha

Overijssel 337 086 ha

Zuidholland 292 661 ha

Noordholland 279 977 ha

Drenthe 266 389 ha

Groningen 232 578 ha

Limburg 219 126 ha

Zeeland 178 580 ha

Utrecht 136 293 ha

Wijziging der provinciale grenzen geschiedt bij de wet. Tijdens de Duitse bezetting werden de eilanden Vlieland en Terschelling (met ingang van

1 Juli 1942) overgebracht van Noordholland naar Friesland. De Noordoostpolder is nog niet provinciaal ingedeeld.

Lit.: S. J. R. de Monchy, Handboek van het Nederlandsche provincierecht (1947).

c. Van de gemeenten

De grootte van het grondgebied van de gemeente loopt sterk uiteen.

Op 1 Jan. 1947 was de kleinste gemeente 0,6 km2, de grootste 340 km2, de gemiddelde grootte van het grondgebied der Nederlandse gemeenten bedroeg toen 38,4 km2.

Herziening der gemeentegrenzen geschiedt bij de wet. Veelal hebben de wettelijke maatregelen ter zake geleid tot vermindering van het aantal gemeenten. Van 1851-1950 verminderde het aantal van 1209 tot iets meer dan 1000. Over de wenselijkheid het aantal der gemeenten sterk in te perken bestaat verschil van mening. Voorstanders wijzen op de noodzaak van een forse herziening van de gemeentelijke indeling door opheffing van een belangrijk aantal kleine gemeenten en vereniging met andere, ter verhoging van de doelmatigheid van het gemeentelijk beheer. De tegenstanders van een dergelijke ingreep in het historisch gewordene wijzen op andere mogelijkheden daartoe, o.a. die van samenwerking van gemeenten.

Lit.: A.A.H. Struycken, De gemeenten en haar gebied (1912); F.G.Cremer, Reorganisatie v. d. gemeentelijke indeling (1927); J. in *t Veld, Nieuwe vormen van decentralisatie (1929); C.Ch.A. van Haren, Samenwerking van gemeenten (1936); Idem, De Ned. Gemeente op de helling (1941).



d. Van de waterschappen, veenschappen enz.

Voor deze doelcorporaties is het grondgebied van minder essentieel belang dan voor de territoriale gemeenschappen provincie en gemeente.

Soms hebben waterschappen bevoegdheden buiten hun territoir.

De doctrine gaat in de richting, dat een bepaald territoir voor de bestaanbaarheid van een waterschap zelfs niet nodig is.

Lit.: C.J.H. Schepel, Waterschapswetgeving (1927);

G.J.C. Schilthuis, Waterschapsrecht (1947);
H.H. Menalda, Samenhang tusschen wetenschap en territoir (1930).

II. SURINAME EN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

a. Suriname

De grens met Brazilië is geregeld bij tractaat van 5 Mei 1908; met Frans Guyana door een arbitrale uitspraak van de Russische tsaar van 13-25 Mei 1891 en door het Marowijne-tractaat van 30 Sept. 1915; voor de grens met Brits Guyana bestaat geen tractaat; als grens geldt die, welke in 1814 beschouwd werd als de grens tussen de kolonie Berbice en Suriname.

b. Nederlandse Antillen

Er bestaat alleen een landsgrens tussen het Nederlandse en het Franse deel van St Maarten. Geen tractaat legt de loop van deze grens vast.

PROF. MR W. C. VEGTING

Lit.: C.W. v. d. Pot, Handb. v. h.Ned.Staats.,4e dr. (1949).

III. BELGIË

Het grondgebied van de staat is het gedeelte van de aardbol waarop hij zijn soevereiniteit uitoefent. Luidens art. 3 van de Grondwet kunnen de grenzen van het Rijk alleen uit kracht van een wet gewijzigd of nader vastgesteld worden. Deze bepaling moet in verband gesteld worden met art. 68 van de grondwet, naar hetwelk, zo de koning de verdragen sluit, nochtans geen afstand, geen ruiling, geen aanhechting van grondgebied kan plaats hebben dan krachtens een wet. Zo hebben de wetten van

19 Sept. 1919 en 6 Mrt 1929 de aanhechting bij het Belgisch grondgebied goedgekeurd van de kantons Eupen, Malmédy, Saint Vith en van de gemeente Moresnet. Het nationaal grondgebied omvat ook de waterlopen die het land doorkruisen en de kustwateren; de kustwateren reiken tot op 3 Engelse mijlen vanaf de laagwaterlijn. Het grondgebied van het Rijk is in negen provincies verdeeld (Antwerpen, Brabant, Henegouwen, Limburg, Luik, Luxemburg, Namen, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen). Door haar territoriale samenstelling is de provincie het verlengstuk van het Franse departement. De grenzen van de provincies, en die van de onderverdelingen van de provincie (de bestuurlijke arrondissementen) kunnen enkel bij de wet worden bepaald. Dezelfde regel geldt voor de grenzen der gemeente.

PROF. A. J. MAST

< >