Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HANNOVER

betekenis & definitie

(1), tot 1866 een zelfstandig koninkrijk, daarna een Pruisische provincie, maakt thans deel uit van het Land Nedersaksen* in de Bondsrepubliek West-Duitsland.

Geschiedenis

Het voormalige koninkrijk Hannover is ontstaan uit de familiegoederen van een jongere tak van het Brunswijkse Huis Welf. De stamvader van dat geslacht was hertog Willem de Jongere van Brunswijk-Nieuw-Luneburg of Brunswijk-Celle (1559-1592) en zijn bezittingen waren Calenberg en Göttingen, waartoe sinds 1495 ook de stad Hannover behoorde. Zijn zoon George (1636-1641) vestigde zijn residentie in Hannover en zijn jongste kleinzoon Ernst August (1679-1698), die in 1692 door keizer Leopold II tot keurvorst van Hannover verheven werd, was gehuwd met Sophie van de Palts, die als dochter van de „Winterkoning” (z Frederik V van de Palts), een kleindochter van Jacobus I van Groot-Brittannië en Ierland was. Op grond hiervan volgde Ernst August’s zoon George (1698-1727) na de dood van koningin Anna Stuart en van zijn moeder in 1714 als George I op in Engeland. Door zijn huwelijk met zijn nicht Sophie Dorothea van Brunswijk-Luneburg regeerde deze keurvorst ook in Luneburg en verwierf in 1795, als gevolg van zijn ingrijpen in de Grote Noordse oorlog ook de hertogdommen Bremen en Verden.

Tijdens de personele unie tussen Engeland en Hannover, die tot 1837 duurde, werd het land practisch door zijn edelen bestuurd, al bestond er te Londen een Hannoveraanse kanselarij (tot 1831). Voorwaarde van dat zelfbestuur was echter, dat Hannover de buitenlandse politiek van Engeland volgde en zijn legers de oorlogen van Engeland voerden: tot zelfs de Indische en Noordamerikaanse oorlogen. Tijdens de Eerste Franse Revolutie-oorlog stonden 16 000 man Hannoveranen in de Zuidelijke Nederlanden. In 1803, aan het begin van de Derde Coalitieoorlog, werd het keurvorstendom bezet door een Frans leger onder Mortier. In 1805 ontruimden de Fransen het weer. Toen is er even sprake geweest van de annexatie van Hannover door Pruisen in ruil voor een bondgenootschap van dat land met Napoleon.

Pruisen verklaarde echter aan de Franse keizer de oorlog en toen het verloor, werd Hannover eerst gedeeltelijk (1807), daarna geheel (1809) bij het koninkrijk Westfalen onder Jerôme Bonaparte gevoegd, die echter in 1810 het kustgebied daarvan ter wille van de scherpe doorvoering van het continentaal stelsel aan Frankrijk zelf moest afstaan. In 1813 na de slag aan de Göhrde bezetten de Russen het land tussen Hamburg en Bremen en na de Volkerenslag bij Leipzig bezetten de Pruisen het koninkrijk Westfalen. Reeds 4 Nov. nam een ministerie, door de Engelse prins-regent benoemd, de teugels van het bewind in Hannover in handen. Aan het hoofd daarvan stond graaf Münster, die reeds sedert 1805 in Londen minister van Hannoveraanse zaken geweest was. Nu kwamen de boeren weer onder de druk van de adel. Aan Pruisen werd Lauenburg afgestaan, waarvoor Hildesheim, Goslar, Lingen, Meppen en Oost-Friesland in ruil verkregen werden.

Op het Wener Congres werd Hannover een koninkrijk. Dat alles geschiedde, omdat Engeland en Oostenrijk Pruisens macht in Noord-Duitsland niet te groot wilden hebben. 7 Dec. 1819 kondigde Münster een Charte af: er zou een Twee-Kamerstelsel zijn, een Eerste Kamer benoemd voor de adel en de geestelijkheid en een Tweede voor de stedelijke besturen.

Als gevolg van de Juli-omwenteling in Frankrijk en meer misschien nog door de opvolging van Willem IV in Engeland en het optreden van een Whig-ministerie in dat laatste land besloot de regering in 1830, toen ook in Hannover zich de ontevredenheid luide uitte, tot toegeven. Münster kreeg zijn ontslag (1831). ’s Konings jongste broer, Adolf Frederik, hertog van Cambridge, werd onderkoning van Hannover. De Kamers namen een Grondwet aan (die van 13 Mrt 1833) waarbij de steden meer bevoegdheden op gebied van de wetgeving kregen, vooral echter een scheiding tussen de geldmiddelen van de staat en die van de koning getrokken werd. Dit nu nam ’s konings oudste broeder, Ernst August hertog van Cumberland en troonopvolger, omdat Willem IV geen kinderen had, ten hoogste kwalijk. Toen hij in 1837 opvolgde (in Engeland volgde Victoria op), hief hij de grondwet op en herstelde de Charte van 1819. Dit had het protest en ontslag der zeven hoogleraren van Göttingen ten gevolge, wat overal in Duitsland levendige sympathie veroorzaakte.

Na veel geharrewar met de steden kwam eindelijk een compromis-grondwet van 6 Aug. 1840 tot stand, wederom in liberale zin gewijzigd op 5 Sept. 1848, ten gevolge van de overal in Duitsland dreigende revolutie. Maar met zijn nieuwe „Maart-ministerie’’ Bennigsen-Stüve kwam Ernst August in moeilijkheden over de kwestie der Duitse eenheid. De koning wilde niet meewerken met het Frankforter* Parlement en sloot zich bij de Drie-Koningenbond (Pruisen, Saksen, Hannover) aan, waarvan hij zich weer afkeerde, toen Pruisen niet genoeg samenwerking met Oostenrijk wilde. 28 Oct. 1850 trad het Maart-ministerie af. Na de dood van Ernst August en de troonsbeklimming van diens blinde zoon George V (Nov. 1851) gaf Hannover zijn jarenlang verzet tegen de Pruisische tolunie op (1852). In hetzelfde jaar wist minister Windthorst een hervorming van het rechtswezen door te voeren. Weer braken nu parlementaire conflicten uit, eerst over de versterking van de adelsvertegenwoordiging in de Eerste Kamer, daarna over het weer aan de regering trekken van de inkomsten der domeinen.

De regering won zowel de ene strijd als de andere (1857). Met behulp van de adel scheen zij het liberalisme baas geworden. Maar reeds drong de Duitse kwestie tot partij kiezen (z Duitsland, geschiedenis). Te Frankfort kozen de Hannoveraanse afgevaardigden in 1866 partij voor Beieren, dat tussen Oostenrijk en Pruisen een gewapende neutraliteit bewaren wilde. Maar Pruisen eiste een bondgenootschap en, toen George weigerde, verklaarde het de oorlog. Ondanks de geweldige ontreddering in het Hannoveraanse leger behaalde dit 27 Juni nog de overwinning op de Pruisen onder von Fliesz (Slag bij Langensalza in Saksen).

Enige dagen later echter moest het toch voor de overmacht capituleren. In Oct. 1866 werd Hannover in zijn geheel door Pruisen geannexeerd.

DR J. S. BARTSTRA

Lit.: W. von Hassell, Gesch. des Königreichs Hannover (3 dln, 1898-1901); E. von Meier, Hann. Verfassungsund Verwaltungsgesch., 2 dln (I898-*99); A. Tecklenburg und K. Dageförde, Gesch. d. Prov. H. (3.

Aufl., 1921); Rosendahl, Gesch. Niedersachsens (1926).

(2), hoofdstad van het West-duitse Nedersaksen met (Juni 1950) 443 814 inw., w.o. 76,7 pct Evang. Luth., 13,3 pct R.K. en 8,2 pct zonder gezindte, ligt aan de samenvloeiing van de Ihme en de Leine, op de grens van de Noordduitse laagvlakte en de uitlopers van het Duitse Middelgebergte. Hannover is een Europees knooppunt van spoorwegen en vliegtuiglijnen: Londen / Parijs - Amsterdam - Hannover - Berlijn - Warschau en het traject Stockholm - Kopenhagen - Hamburg - Hannover - Frankfort - Bazel - Zwitserland - Italië en Frankfort - Wenen - Boedapest. De autowegen Keulen - Berlijn en Hamburg - Frankfort (gedeeltelijk gereed) gaan eveneens via Hannover. Het Mittellandkanaal heeft in Hannover drie havens.

Stadsbeeld

De kern der stad is de Altstadt, gegroeid uit een handwerkersnederzetting en een marktnederzetting die in 1189 samensmolten en in 1300 door één muur werden omsloten. De Altstadt ligt aan de rechteroever van de Leine en werd in 1824 verenigd met de Calenberger Neustadt op de linkeroever (sedert 1714 stadsrechten). Ten Z. van de Altstadt ontstond de in 1746 aangelegde Aegidien-Neustadt; om het station (1845) de wijk Ernst August Stadt, tegenwoordig de voornaamste zakenwijk. De hoofd verkeersader, de Georgestrasse, in het midden beheerst door de Opera (een der grootste van Duitsland), is breed van aanleg en vormt de noorden oostgrens van de Altstadt. Met Hannover zijn verenigd de oorspronkelijke gemeenten Glocksee (1870), List, Vahrenwald en Hainholz (1891), de industrieplaats Linden (1920), Leinhausen, Marienwerder en Herrenhausen (1928). De nieuwe wijken zijn regelmatig gebouwd met brede straten en veel groen, waardoor voor Wereldoorlog II de stad wel ,,Groszstadt im Grünen” werd genoemd.

De Eilenriede, een 650 ha groot stadsbos dat diep in het oostelijk stadsgedeelte in dringt, is zeer bekend; de Herrenhäuser Königsgärten in het N.W. zijn als enige behouden tuinaanleg van de Nederduitse barok wereldbekend. Verdere bezienswaardigheden: Tiergarten, Zoologischer und Botanischer Garten, Maschsee (80 ha groot) en Hermann-Lönspark. Hannover heeft een uitstekend tram- en autobusnet in de stad en een zeer goede verbinding met de omgeving.

Kunst en cultuur

De stad heeft in Wereldoorlog II zware schade geleden en nauwelijks één gebouw van kunsthistorisch belang bleef onbeschadigd. De Marktkirche S. Jacobi en Georgii, een bakstenen hallenkerk (14de eeuw), werd zeer zwaar gebombardeerd, de 91 m hoge toren is uitgebrand. De Aegidienkirche (14de eeuw) is zo goed als geheel vernietigd en de gothische Kreuzkirche (ca 1300) is uitgebrand. De Neustädter Johanneskirche (1666-’70), waarschijnlijk naar een ontwerp van Girolamo Sartorio) is eveneens voor het grootste deel verwoest, evenals de meeste andere kerken; de belangrijkste kunstschatten uit de kerken zijn echter in veiligheid gebracht.

De meeste mooie huizen in de Altstadt, bijv. het Leibnizhaus (1652), zijn geheel vernietigd; men is voornemens het oude Raadhuis (15de eeuw) te herstellen. Het Residenzschloss (1637-’40), een prachtig ingericht bouwwerk met zeer groot portaal, en het „Schloss te Herrenhausen” (1665 door Lorenzo Bedogni begonnen) werden zwaar beschadigd. Van de nieuwere gebouwen zijn de voornaamste: Leineschloss (klassiek, 19de eeuw); het Nieuwe Raadhuis (1900-1913) in Renaissancestijl gebouwd; de Stadthalle (in de vorm van een Pantheon, 1913); het station (1876-1880), zwaar beschadigd.

Onder „Hannoversche Gothik” verstaat men de in de 19de eeuw door Conrad Wilhelm Hase in Hannover gestichte Neogothische richting in de Duitse bouwkunst. Hannover bezit 13 inrichtingen voor middelbaar onderwijs (w.o. 7 voor jongens, 5 voor meisjes en 1 gemengd), een technische hogeschool (in voormalig Welfenslot), veeartsenijkundige hogeschool, paedagogische hogeschool en land- en tuinbouwhogeschool. Aan culturele instellingen is Hannover verder rijk: een lands- en een stadsbibliotheek, landsmuseum (w.o. praehistorische en natuurkundige afdelingen en schilderijengalerij), Kestner-museum (kleinkunst en kunstvoorwerpen), Heimatmuseum, Wilhelm-Busch-Museum, Opera, Thalia Theater (Operette).

Nijverheid

Hannover is als industrie- en Messe-stad (Deutsche Industrie-Messe) economisch van zeer grote betekenis met een zeer veelzijdige industrie, w.o. autobanden-, lichtmetaal-, draad- en kabelfabricage; machinefabrieken, kali- en steen-kolenmijnen, chemicaliën-, accumulatoren-, fluweel-, ruwe wol-, tapijten- en wasdoekfabricage; gramofoonplaten- en levensmiddelenindustrie. Het is een centrale handelsstad voor Noord-Duitsland.

Geschiedenis

Hannover, ontstaan aan een oude handelsweg en bij het eindpunt van de scheepvaart op de Leine, wordt het eerst in 1156 vermeld en kreeg in 1241 stadsrecht. In 1368 werd het lid van de Hanze. In de nabijheid lag het door Hendrik de Leeuw gebouwde kasteel Lauenrode, dat in 1371 door Hannover werd verwoest. Bij de talrijke verdelingen der Welfische landen wisselde de stad herhaaldelijk van bezitter. In 1533 werd de Hervorming met geweld ingevoerd. Hertog George van Brunswijk-Calenberg (gest. 1641) maakte de stad tot zijn residentie, terwijl onder hertog Johan Frederik (gest. 1679), die Leibniz met de door hem gestichte bibliotheek belastte, de stad sterk opbloeide.

De verlegging van de residentie naar Londen, toen de keurvorsten van Hannover koningen van Engeland werden, betekende voor de stad een zware slag. 26 Aug. 1745 werd het Verdrag van Hannover gesloten tussen Engeland en Pruisen, waarbij Engeland beloofde voor Pruisen, tegen erkenning van keizer Frans I, van Maria Theresia het bezit van Silezië te verkrijgen; ook werd hier 8 Febr. 1814 de vrede tussen Denemarken en Rusland gesloten. Van 1810-1813 behoorde Hannover tot het koninkrijk Westfalen. Van 1815 koninklijke residentie in naam, was het zulks inderdaad sedert 1837, toen na de opheffing van de personele unie tussen Engeland en Hannover Ernst August (1837-1851) koning van Hannover werd. In de oorlog van 1866 bezetten de Pruisen 17 Juni de stad, die daarop de hoofdstad der Pruisische provincie Hannover werd.

Wereldoorlog II

Hannover werd voor 60 pet verwoest. Bijzonder zwaar werden de woningen getroffen, waarvan slechts 6 pet intact is gebleven. De wederopbouw is in volle gang, zoals uit onderstaande tabel blijkt.

1939 1945 1950

Inwoners 475 000 217 000 444 000

Schoollokalen 1 716 79 895x)

Woningen 147 222 70 000 2) 85 626

Logies (aantal bedden) 2 500 200 1 700

*) exclusief 79 in aanbouw. a) inclusief de gedeeltelijk verwoeste.

Lit.: R. Hartmann, Gesch. der Residenzstadt H. (1880); V. K. Habicht, H. (1914); F. Stadelmann, H., Die Grossstadt im Grünen (1924); W. Wehrhahn, Das Landschaftsbild der Umgeb. v.

H. und seine Entstehung (1924); Marheinecke, Die industrielle Entwicklung der Stadt H. (1929); H. v. Al vensleben, Herrenhausen, die Sommerresidenz der Welfen (Kunstw. Studien, 1929); Georg Hoeltje, H. (Berlin 1931); A. Nöldeke, Kunstdenkmäler der Stadt H. (1932); K. F. Leonardt, Urspr. und Entwicklung der Stadt H. (1933) J Deutsche Heimat 2: Alt-H. (1934) 1 W.

Zwingelberg, Die Stadt H., eine siedlungsgeogr. Studie (i934)j R» Brandt, Zwischen Leine und Aller (1938); DehioGall, Handbuch der deutschen Kunstdenkmäler, nwe bew., dl 1, blz. 27-34 (i935).