(1, natuurkunde) dient, na waarnemingen, bij sommige instrumenten (in beginsel bij alle) te worden aangebracht, ten einde de fouten, die aan het instrument onafscheidelijk verbonden zijn, tot een minimum terug te brengen. Uurwerken bijv. lopen steeds voor of achter, hetgeen niet hindert, mits dit verschil maar constant blijft; dientengevolge moet echter steeds een kleinigheid bij de aangegeven tijd opgeteld of afgetrokken worden.
(2, krijgskunde) noemt men de verandering, te geven aan de stand van de richtmiddelen, waardoor het schot op zijn gewenste plaats wordt gebracht. Sinds de invoering van het getrokken geschut, sprak men over een correctie, nl. correctie voor derivatie (cd) om het naar rechts afdrijven van het projectiel in de kogelbaan ten gevolge van de om zijn as draaiende beweging, op te heffen. Het kanon werd derhalve evenveel links van de richtlijn naar het doel gericht, als de grootte van de cd. was. Bij benadering is de derivatie evenredig met het vierkant van de vluchttijd. Bij sommige vuurmondsoorten werd deze cd automatisch aan de richtmiddelen gegeven.
Het naar links verplaatsen van het schot wordt ook wel normale correctie, het naar rechts verplaatsen, negatieve of tegencorrectie genoemd.
Ook voor verplaatsen van het springpunt voor de lengte (dracht) of voor de hoogte (bij vuur in tijdstelling, dan wel bij schieten in geaccidenteerd terrein) worden correcties toegepast. Zo verstaat men onder correctie voor het zwenken der baan (czb) de correctie voor de afstand, welke moet worden toegepast, indien de terreinhoek niet gelijk nul is, m.a.w. het schot moet worden verplaatst boven of beneden het t.o.v. het kanon gelegen, horizontale punt, waarvan de schietgegevens zijn bepaald. De factoren van invloed op deze correctie zijn: het verschil in de afstand, wanneer de terreinhoek niet gelijk o is; het verschil in luchtdichtheid op de verschillende hoogten boven het aardoppervlak; het verschil in tangent-ontbondene van de zwaartekracht. Op eenvoudige en snelle wijze kunnen deze correcties uit nomogrammen worden afgelezen.
Onder dagcorrectie verstaat men de correctie, toe te passen om de invloeden van weersgesteldheid en verschillen in materieel (voortdrijvende lading, inwendige slijtage vuurmond) en projectielgewicht op de zijdelingse richting, als op de afstand en eventueel op de tempering voor in de lucht springende projectielen, op te heffen. Voorts treffen we nog aan bijzondere correcties, zoals bij het luchtdoelgeschut voor de verplaatsing van het doel tijdens de vluchttijd van het projectiel, welke correctie automatisch in het vuurleidingtoestel wordt verwerkt. Bij zeer ver dragende vuurmonden, wordt in verdere gevallen ook wel correctie toegepast voor het drachtsverschil veroorzaakt door de bolvorm der aarde en voor het verschil in lineaire omwentelingssnelheid bij vuurmond en doel.
Onder hulpcorrectie wordt de correctie verstaan, om de aanwezige fout in de richtmiddelen op te heffen.
Ten slotte is correctie ook het algemene woord voor de strafmiddelen, die de chef en opvoerder krachtens de wet op de krijgstucht aan zijn ondergeschikten, in een door hem nodig geoordeeld geval, vermag op te leggen.
LT-KOL. F. A. J.
DE KLERCK
(3, boekdrukken). Het corrigeren van drukproeven dient uiterst secuur te geschieden. Nadat het handschrift (kopij) is gezet op de machine of in handzetsel, leest soms de zetter het schrift na op de galei, daarna trekt hij een proef op deproefpers en thans komt de proef in handen van de corrector. Het verhaal is bekend van Plantijn, die de drukproeven voor het raam van zijn zaak hing, om het werk van de correctoren aan de critische blik van de studenten bloot te stellen. Het corrigeren van wetenschappelijk werk is een zeer verantwoordelijke arbeid.
De gecorrigeerde eerste (vuile) proef gaat terug naar de zetterij, waar de zetter de door middel van de correctietekens aangebrachte verbeteringen in het zetsel aanbrengt, waarna een tweede (schone) proef wordt getrokken, die aan de opdrachtgever of auteur wordt toegezonden. De taak van de drukkerijcorrector bepaalt zich tot het verbeteren van de fouten aan de hand van de kopij, het aantekenen van technische fouten (beschadigde letters, verkeerde witverdeling, op de kop geplaatste letters e.d.) en eventueel controle van afbeeldingen en bijschriften. Bij het controleren van machineregels moet de regel geheel worden nagelezen, daar bij het overzetten weer nieuwe fouten gemaakt kunnen worden. De auteur verlangt meestal een nieuwe proef (revisie) en ook daarna soms een tweede revisie. Een enkele maal trekt een zetter een letter uit een goed zetsel.
Hij keert dan een letter om, ten einde voor het afdrukken fouten te voorkomen. Hij noemt dit blokkeren. De zetter gebruikt bij de correctie een els en een corrigeertang.
Zelfs in het gunstigste geval is het niet te vermijden, dat hier en daar nog in het werk fouten onopgemerkt blijven; men spreekt dan van het zgn. zetfoutenduiveltje. In veel hogere mate komt dit laatste voor, als de correctie zeer vlug moet geschieden, zoals bijv. bij kranten. Bij de uitgeverij is de na-correctie veelal aan taalkundigen toevertrouwd, ten einde taalen stijlfouten te vermijden, beter is het deze verbeteringen vóór het zetten aan te brengen. De extra veranderingen die een auteur aanbrengt noemt men „extra correctie”.
Correctietekens
Door middel van verwijzingstekens, die afwisselend in de tekst geplaatst worden om vergissingen te voorkomen, kunnen de fouten in de marge aangetekend worden. Het verwijzingsteken komt in de marge met daarachter het correctieteken, dat voor verscheidene voorkomende fouten is vastgesteld. Iedere auteur en corrector dient deze vastgestelde tekens toe te passen, zodat de zetter precies de bedoeling begrijpt. De Normalisatie-Commissie heeft een algemeen geldend stelsel van correctietekens in Nederland voorgeschreven. (Normaalblad 632).
Om mogelijke geschillen te voorkomen, plaatst de opdrachtgever op de laatste drukproef het verlof tot afdrukken, meestal het woord Imprimatur (d.i. het worde gedrukt), gevolgd door zijn handtekening of initialen.
M. H. GROENENDAAL JR.