Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Tachtigjarige oorlog

betekenis & definitie

is de naam, die men sinds de 18de eeuw geeft aan de oorlog, die het gevolg is geweest van de opstand tegen Philips II en die men dan laat beginnen met de slag bij Heiligerlee (23 Mei 1568) om hem te laten eindigen met de vrede van Munster (5 Juni 1648). De eerste krijgsbedrijven vallen direct na\de Beeldenstorm en van een eigenlijke oorlog is eerst sprake als een Nederlandse staat zich consolideert, dus na 1581.

Oorzaken

De opstand tegen de regering was in de eerste plaats van godsdienstige aard. De Calvinisten hadden na 1560 zeer snel een geduchte aanhang gekregen in bijna alle gewesten; het meest in Vlaanderen, Brabant, Henegouwen, Holland en Zeeland. Deze Calvinisten verlangden met toenemende aandrang vrijheid voor hun geloof en hun kerkdienst. Zij werden hierin gesteund door Lutheranen en Doopsgezinden, al waren dezen niet bereid hun zin desnoods met geweld door te zetten. Naast hen waren er velen, die steeds meer afkeer toonden van de wrede geloofsvervolging en de onmogelijkheid inzagen om op deze wijze de geloofseenheid te handhaven. Zij vonden steun bij de velen, die in het godsdienstige Erasmiaansgezind, de macht, de rijkdom en het geringe plichtsbesef van vele geestelijken afkeurden en op een gelegenheid bedacht waren om die macht te verminderen en die rijkdom te verdelen. Toen nu Philips II voortging met de strengste toepassing der plakkaten te eisen en de invloed van de geestelijkheid nog te vergroten (z Granvelle), werd men opstandig en dit leidde tot de Beeldenstorm (Aug. 1566). Daarmee was elke poging tot beslechting van het geschil onmogelijk geworden: de regering, onder leiding van Margaretha van Parma, onderdrukte het verzet met behulp van troepen, de Calvinisten verdedigden zich vergeefs, velen weken uit.

Evenzeer is de opstand een politiek verzet. De Bourgondische en Oostenrijkse vorsten hadden sinds ca 1400 het bestuur over de Nederlanden meer en meer gemoderniseerd, daarbij de door de vorst benoemde ambtenaren stellend in de plaats van of boven de edelen en stadsbesturen, de locale privileges en standsvoorrechten vervangend door meer algemene wetten. Dit betekende een vergroting van de vorstelijke macht ten koste van die der stadsbesturen, edelen en vaak ook der Staten, terwijl voor de kostbare oorlogen hoge lasten moesten worden opgebracht. In nauw verband hiermee staat de nieuwe indeling in bisdommen, door Philips II doorgezet tot grotere eenheid en tot verbetering der toestanden onder de geestelijken, maar door vele Nederlanders beschouwd als een nieuwe uitbreiding der vorstelijke macht en van die der geestelijkheid. Zowel de hoge als de lage adel voelde zich hierdoor in zijn macht, willekeur en inkomsten bedreigd en begon zich sinds 1559 ernstig te verzetten (z Granvelle, Compromis en Smeekschrift).

Hierbij voegde zich een economisch en sociaal verzet, doordat bij het godsdienstig en politiek verzet vooral handwerkslieden en lagere edelen betrokken waren, twee groepen, die ondanks de algemene welvaart leden onder de hoge lasten en, in de jaren 1565 en ’66, van misoogst, stagnatie in de graantoevoer uit de Oostzee en concurrentie der Engelsen. Zij deden mee aan de Beeldenstorm en waren bereid de Geuzen te steunen in hun verzet, zowel in 1567 als later onder de Prins van Oranje, 1568 en 1572.

Eerste tijdperk: de opstand (1566-1576)

Op het ogenblik, dat de Beeldenstorm begon, was de overgrote meerderheid in de Nederlanden gekant tegen de regeringswijze van Philips II, die zelf ook allerminst populair was, en tegen diens ambtenaren te Brussel. Maar door de schending van wat de Katholieken heilig was en door de gewelddadigheid, die men betoonde, kwam er een scheiding: al wie gehecht was aan de oude Kerk of elke ordeverstoring veroordeelde, schaarde zich aan de zijde der landvoogdes; alleen overtuigde Calvinisten en zeer ontevreden edelen bleven het verzet volhouden en eisten godsdienstvrijheid. Velen der aanzienlijksten trachtten te bemiddelen, maar dit mislukte. De troepen der regering wonnen (Valenciennes, Austruweel) en in Mei 1567 waren ook Antwerpen, ’s Hertogenbosch, Maastricht en Amsterdam tot gehoorzaamheid aan het wettig gezag teruggekeerd. Duizenden weken uit. Aan hun hoofd stelden zich enige edelen, onder leiding van de Prins van Oranje, terwijl Alva met de Bloedraad en diens vele strenge vonnissen, met de invoering van nieuwe belastingen (z Tiende penning), een nieuw strafwetboek, legering van garnizoenen in de steden, steun aan de inquisitie en doorzetten der bisschoppelijke indeling de ontevredenheid deed toenemen. De Watergeuzen plunderden en de Prins wierf een leger om Alva te verjagen met steun der uitgewekenen. De eerste poging mislukte (z Heiligerlee), ook doordat Oranje weinig steun in het land vond en geldgebrek had. Nu werd het plan beraamd enige steden te veroveren; daartoe stelde Oranje zich in verbinding met de Watergeuzen en vond steun bij Karel IX van Frankrijk (z De Coligny). In 1572 slaagde dit plan volledig: in Holland (Brielle), Zeeland, Friesland, Gelderland, Overijsel, Henegouwen en Brabant werden door de Geuzen, Lodewijk van Nassau en de Prins zelf een groot aantal steden veroverd. Maar de Franse koning trok zich terug (z Bartholomeusnacht), Alva’s troepen waren sterk en zeer velen waren huiverig zich bij de Prins aan te sluiten, vooral toen elke verovering van een stad onmiddellijk gevolgd werd door invoering van de Hervormde kerkdienst en bedreiging van de Katholieke. Alleen in Holland werd een bestuur door de opstandige steden gevormd (Statenvergadering in Dordrecht, Juli 1572), met de Prins als hoge overheid. Behalve in Haarlem konden de opstandelingen zich in de meeste Hollandse steden handhaven, in Zeeland alleen op Walcheren en Schouwen, in Henegouwen, Brabant, Gelderland, Overijsel en Friesland moesten zij wijken voor Alva’s troepen (z Bergh, Willem IV, graaf van den; Mechelen, Zutphen, Naarden). De rebellen waren sterk omdat zij de grote rivieren beheersten: de handel kon zich langzamerhand in hun voordeel ontwikkelen. Strijd werd vnl. gevoerd op de Schelde, zodat Middelburg door de partij van de Prins werd veroverd, in Noord-Holland, in Zuid-Holland, rondom Amsterdam (slag op de Zuiderzee) en aan de grens van Utrecht en Holland. Een inval van Lodewijk van Nassau mislukte (z Mookerheide).

Herhaaldelijk werden onderhandelingen gevoerd over een vrede tussen de gehoorzame en de opstandige gewesten, meest particulier, in 1575 ook officieel te Breda, doordat Requesens daartoe door de ontevredenen in Brabant en Vlaanderen gedwongen werd. Alle sprongen af, omdat de regering geen afstand wilde doen van de eis van alleenheerschappij der Katholieke Kerk en de volstrekte macht van de vorst. Toen in Mrt 1576 Requesens plotseling stierf en geen opvolger aanwezig was, kwam de ernstige ontevredenheid ook in de zuidelijke gewesten tot uiting, vooral toen de Spaanse troepen gingen muiten. De Staten van Brabant riepen een vergadering der Staten-Generaal bijeen, die over het bestrijden der muiterij en vrede met de rebellen zouden beraadslagen. Onderhandelingen met Holland en Zeeland te Gent leidden tot een goed resultaat: bij de Pacificatie werd de vrede in de Nederlanden hersteld. De opstandelingen kregen hierbij bijna volledig hun zin: de eigenlijke regeermacht was overgegaan op de Staten der gewesten en de Staten Generaal, de koninklijke troepen zouden het land verlaten en de geloofsvervolging werd gestaakt; in Holland en Zeeland bleef de Kerk in Calvinistische geest hervormd en werd als zodanig door de anderen erkend.

Tweede tijdperk: de scheuring (1576-1588)

Met dit resultaat kon geen der partijen tevreden zijn: de koning en de overtuigde Katholieken zouden nooit de vrijheid der ketters erkennen en hij wilde geen macht aan de Staten afstaan; de Protestanten waren evenmin tevreden; de vurigsten wilden de alleenheerschappij van het Calvinisme, de minder ijverigen althans meer overwicht over het Katholicisme. Eerst leek het alsof zij hun zin zouden kunnen doorzetten: in 1576 en 1577 keerden honderden ballingen terug, in de ene stad na de andere kregen zij vrijheid voor hun kerkdienst, soms zelfs de heerschappij, zowel in Vlaanderen en Brabant, als in Utrecht, Gelderland Jan van Nassau) en Friesland zoals ook in de nog niet prinsgezinde Hollandse steden (z Satisfactie). In de Staten-Generaal vormden de radicalen een machtige groep, die de vergadering een flinke houding deed aannemen tegenover de inmiddels aangekomen landvoogd, Don Jan van Oostenrijk: de Staten eisten eerst van hem de erkenning van de Pacificatie (z Eeuwig Edict) en verklaarden hem vervallen, toen hij de Spaanse troepen toch terugriep (z Namen). Daarna benoemden zij een eigen landvoogd (z Matthias) terwijl Oranje steeds meer invloed kreeg en révolutionnaire comité’s in vele Vlaamse en Brabantse steden werden opgericht. Maar het drijven der Calvinisten in sommige steden verontrustte de gematigde Katholieken en de slechts politiek ontevredenen, terwijl de ijverige Katholieken niets wilden weten van concessies aan de Protestanten. Daardoor bleef een plan van Oranje om Protestanten en Katholieken gelijke rechten toe te kennen (z Religievrede) onuitgevoerd. Met de Katholieke ijveraars en Zuidnederlandse edelen (z Malcontenten) stelde Parma (z Farnese, Alexander), de opvolger van Don Jan, zich in verbinding en hij slaagde er in een bondgenootschap te sluiten met de Staten van Henegouwen en Artois (z Atrecht, Unie van). Daartegenover verenigde de Prins van Oranje een aantal gewesten in de Unie van Utrecht, met het doel de strijd voort te zetten, voor godsdienstvrijheid en statenmacht. Het militaire genie van Parma, het conservatisme der meerderheid, die afkerig was van een opstand tegen de wettige vorst en de officiële kerk, de geldelijke moeilijkheden voor de partij van de opstand hebben te zamen de landvoogd het grootste succes doen behalen: in de jaren tussen 1579 en 1589 herstelde hij door wapengeweld, overreding en schone beloften het koninklijk gezag en de Katholieke Kerk in alle gewesten ten Z. van de grote rivieren, in het grootste deel van Overijsel, de Achterhoek, Drente en Groningen (z Rennenberg). De hulp, die de opstandelingen kregen van de Franse koning (die toestond dat Anjou hier souverein werd, waarvoor men Philips H niet langer als Heer erkende, z Afzwering) en van Elizabeth van Engeland (die Leicester met troepen zond), leverde niets op dan nieuwe onenigheid. Door deze teleurstellingen geleerd, gingen de Staten-Generaal der opstandige gewesten (thans te ’s-Gravenhage in plaats van te Brussel of Antwerpen zetelend) er niet weer toe over een vreemde als souverein te erkennen. Daarmee was de zelfstandige Republiek der Verenigde Nederlanden geboren (1588): de opstand werd tot een oorlog tussen deze Republiek en de vroegere Heer, die men nu als koning der Spaanse monarchie tegenover zich had.

Derde tijdperk: de aanvang van het militair succes (1588-1609).

In 1589 vermeesterde Parma Geertruidenberg, zijn laatste verovering; in het volgende jaar begon het leger der jonge Republiek, hervormd en geleid door prins Maurits,gesteund door een krachtig bestuur onder leiding van Van Oldenbarnevelt, de aanval en in een reeks overwinningen werden van 1590-1597 de steden en vestingen, waar Spaanse troepen lagen, veroverd in Overijsel, Gelderland, N.W.-Brabant, Drente, Groningen en Zeeuwsch-Vlaanderen. Het was dezelfde tijd, waarin de handel der Nederlanden zich snel ontwikkelde en waarin de eerste tochten naar Indië werden ondernomen. Dit maakte de Republiek tot een mogendheid van betekenis, wier bondgenootschap op prijs gesteld werd: in 1596 werd een drievoudig verbond met Frankrijk en Engeland aangegaan, welke staten de Republiek dus als onafhankelijke staat erkenden. Een aanval op Duinkerken mislukte (z Nieuwpoort, slag bij), aanvallen op de Spaanse vloot, in 1588, 1596 en 1607 slaagden uitstekend. Alleen in het Oosten behaalde Spinola enig succes ten onzen nadele. Ten slotte leidden vredesonderhandelingen in 1609 tot een wapenstilstand (z Bestand, twaalfjarig), waarbij ook de Spaanse koning onze onafhankelijkheid erkende.

Vierde tijdperk: het grondgebied uitgebreid (1621-1648)

Tegen het einde van het Bestand werd een poging gedaan de oorlog definitief te doen eindigen, maar vergeefs. Krachtig trad Spinola op, in samenwerking met de Duitse Katholieke vorsten, en tegen hem vermocht de oud-geworden Maurits niet veel. Deze schade werd door Frederik Hendrik in weinig jaren weer goed gemaakt door de verovering van de steden in Oost-Gelderland en van ’s-Hertogenbosch. Daarbij vielen de Tachtigjarige en de Dertigjarige oorlog geheel samen: keizerlijke troepen kwamen de Spanjaarden in de Nederlanden te hulp, Duitse Protestanten vonden bij ons steun. Daarom beraamde Frederik Hendrik de verovering der Maasvestingen, om Duitsland en de Zuid. Nederlanden te scheiden en daarom ook werd in 1635 een verbond met Frankrijk en Zweden aangegaan. Veel veroverd werd er niet. Aanvallen op Antwerpen werden vergeefs beraamd. Daarna begonnen de vredesonderhandelingen, die in 1648 eindigden met de Vrede van Munster. De voornaamste der bepalingen was die, waarbij de Republiek volledig onafhankelijk, zowel van Spanje als van het Duitse Rijk, werd verklaard; zij behield de door de Prins veroverde delen van Limburg, Brabant en Vlaanderen (z Generaliteitslanden) en het alleenrecht in Indië.

DR H. A. ENNO VAN GELDER.

Lit.: P. Bor, Oorsprongh, begin ende aenvang der Nederlandtscher oorlogen, 1550-1600 (5 dln, 1621, 2de dr. 1679); E. van Meter en, Belgische ofte Nederlandtsche historie van onsen tijd, tot 1598 (599)» E. van Reyd, Voornaamste geschiedenissen in de Nederlanden, 1566-1601, 1626 (later vervolgd tot 1650); La grande chronique ancienne et moderne de Hollande (2 dln); Van Aitzema, Saken van staet en oorlog, 1621-1668 (7 dln, 1669-1671); Grotius, Annales et historiae, 1559-1609 (1657); P. G. Hooft, Nederlandsche historiën, 1555-1587 (1656); Strada, De bello belgico decades duae, I555~i590 (2 dln, Rome 1640); Bentivoglio, Della guerra di Fiandra, 1559-1609 (3 dln, 1645); Nuyens, Geschiedenis der Nederlandsche beroerten (4 dln, 18651870); Kervijn de Lettenhove, Les Hugenots et les Gueux, 1560-1585 (6 dln, 1883-1885); Gossart, Espagnols et Flamands au XVIe siècle (2 dln, 1905-1906); De Bas en Ten Raa, Het Staatsche leger, 1568-1672 (5 dln, 1911-1921); J. Presser e.a., De Tachtigjarige Oorlog (met bibliografie, 1946); R. Fruin, Verspreide Geschriften, II—III (1900, ook afzonderlijk uitgegeven: De Tachtigj. Oorlog); H. Pirenne, Histoire de Belgique, IV, 19; P. J. Blok, Gesch. v. h. Ned. Volk, II en III (met bibliografie), 3de dr. 1924; Algemene Gesch. der Nederl., IV, V en VI, 1952- 53.

< >