Nederlands schrijver en literair-historicus (Stroobos 21 Dec. 1907), studeerde Nederlandse letteren te Groningen en promoveerde aldaar. Na enkele jaren werkzaam te zijn geweest op het Centraal Bureau voor de Statistiek werd hij in 1935 leraar te Hilversum, sinds 1946 letterkundig medewerker bij de V.A.R.A.
Van 1939-’46 was hij privaat-docent aan de universiteit te Utrecht; sinds 1951 is hij hoogleraar in taalbeheersing (theorie en practijk van het spreken en schrijven in de Nederlandse taal) aan de universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde eenvoudige, zuivere lyriek waarin zich o.a. een opmerkelijke natuurliefde openbaart; zijn socialistische verzen vertonen een niet voldoende opgeloste spanning tussen beredeneerdheid en bezieling. Hij schreef belangrijke literair-historische studies en essays. Waardevol zijn de door hem met grote nauwgezetheid verzorgde tekstuitgaven, met name die van het verzameld werk van Multatuli en Herman Gorter. Hij is een der leidende figuren van het Humanistisch Verbond.Bibl.: poëzie: Elementen (1931); Verzen van nu (1933); Erasmus. Spel van het Humanisme (1936); Tegen de stroom (1939), Wordend kristal (1946). Voorts: Versbouw en ritme in de tijd van 58o diss. (1934); De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt (1935), Intelligentie-verhoudingen in Nederland (1935, samen met Ph. J. Idenburg); Wegen der poëzie (1936); Het boek als vraagstuk (1939); Rekenschap (essays, 1941); Een eeuw Nederlandse letteren (1943); Onvoltooid verslag (1949); Steekproeven (essays, 1950); Multatuli en de welsprekendheid (oratie, 1952); Triptiek (essays, 1952). Tekstuitgaven met inleiding: De briefwisseling Vosmaer-Perk (1938); De briefwisseling Vosmaer-Kloos (1939); Een dichter verliefd (Brieven van Jacq. Perk, 1939); Brieven van Simon Gorter (1940); J. Perk, Mathilde-krans (3 dln, 1941); Herman Gorter, Kenteringsonnetten (1946); A. v. Schendel, Vijftien verhalen (1948); Max Havelaar (naar het hs. 1949).