(Gr. : L = drie; samenvouwen), of drieluik, is een schilderstuk of reliëf met twee draaibare kleppen of deuren ter zijde, die het middenstuk in gesloten toestand bedekken. Zij komen voor in ivoorsnijwerk, in metaal, in email, in houtsculptuur, in paneelschildering en ook in de beide laatste gecombineerd.
Gewoonlijk hebben de vleugels de halve breedte van het hoofdpaneel, soms ook zijn zij even groot als dit laatste en bedekken zij elkander in gesloten toestand geheel. De triptiek kwam in Europa benoorden de Alpen aan het einde der Middeleeuwen algemeen in gebruik als altaarretabel en kreeg dan soms zeer grote afmetingen (voor de historische ontwikkeling, z diptiek). Bij een geschilderd of gebeeldhouwd middenpaneel sluiten dan twee geschilderde vleugels aan, die ook aan de buitenzijde met voorstellingen in grisaille versierd zijn. Een dergelijke triptiek kan aan de bovenzijde vlak, halfrond of gezwenkt zijn. In later tijd komt de triptiekvorm voor altaarstukken nog wel een enkele maal voor (Rubens). Overigens verdween hij practisch geheel, om eerst in de moderne tijd weer hier en daar gebezigd te worden.