is de regeling van de rechts-betrekkingen, die voortspruiten uit het familieverband. Het omvat de regeling van:
1. het huwelijk, met inbegrip van de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de echtgenoten (huwelijksgoederenrecht);
2. de rechtsbetrekkingen tussen ouders en kinderen (ouderlijke macht) ;
3. de rechtsbetrekkingen tussen voogd en pupil (voogdij) ;
4. de rechtsbetrekkingen tussen degene, die wegens krank- of zwakzinnigheid of wegens verkwisting onder curatele staat, en zijn curator {curatele).
Het familierecht is in Nederland geregeld in het eerste boek van het B.W., dat tot titel draagt: „Van Personen” en personenrecht (maar niet de regeling van de rechtspersonen) en familierecht bevat. Het Ned. B.W. sluit hiermede historisch aan bij de indeling in drieën van de Romeinen (Institut. van Gaius 1.8, Instit. van Justinianus 1, 2, 12) die het recht naar zijn inhoud verdeelden in dat over personen, over zaken en over acties {z personenrecht).
Lit.: Asser-Scholten, Familierecht (8ste dr. 1947); A. Pitlo, Het Personenrecht (1946); J. Limburg, Het Familierecht i. h. B.W. in zijn karakterist. eigensch. t. o. het recht van thans, in: Gedenkb. B.W. 1838-1938 (1938), blz. 347-365.
In BELGIË bevat het B.W. geen aaneengeschakelde regeling van de onderwerpen die men op het gebied van het privaatrecht doorgaans tot het Familierecht rekent; wel wordt op verschillende plaatsen de rechtstoestand geregeld van de individuen als leden van de familie, d.w.z. als echtgenoot, bloeden aanverwant, met inbegrip van hun vermogensrechtelijke toestand in dit zelfde opzicht; nergens echter wordt de familie als zodanig behandeld. De geestesstromingen uit de tijd van de Franse Revolutie hebben er hun stempel op gedrukt, alhoewel vnl. het kerkelijk recht en ook soms het oude recht op ruime gebieden hun invloed hebben behouden.
Het huwelijk met de gevolgen daarvan ten aanzien van de personen, de uitzonderlijke opheffing of wijziging van de desbetreffende rechten en verplichtingen (echtscheiding, scheiding van tafel en bed, voorlopige en tijdelijke maatregelen — ook met betrekking tot de goederen van de echtgenoten —), de afstamming, de maritale macht, de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw, de ouderlijke macht, de voogdij enz. worden hoofdzakelijk geregeld in boek I van het B.W. Het is ook op die plaats dat de alimentatieverplichting tussen nauwe verwanten en dat het vruchtgenot van de ouders op de goederen van hun minderjarige kinderen behandeld worden; terwijl voor het overige de wetsbepalingen op de vermogensrechtelijke toestand van de leden der familie meestal in boek III van het B.W. geschreven zijn. Dit laatste is o.m. het geval met het huwelijksgoederenrecht, enerzijds en met de bijzondere het Familierecht rakende bepalingen op de erfopvolging, de testamenten en de schenkingen onder de levenden, anderzijds.
Andere wetsbepalingen van boek III die het Familierecht raken, zijn nog bijv. die van het hypotheekrecht met betrekking tot de wettelijke hypotheek van de gehuwde vrouw op de goederen van haar man, en tot de waarborgen door de voogden te stellen in het belang van de minderjarigen.
PROF. EG. SPANOGHE